bestuur

Dit is een oude revisie van het document!


Het bestuurlijke gezag zoals wij dit nu kennen, alsook onze onafhankelijke rechtspraak op grond van democratisch tot stand gekomen wetten, hebben een lange voorgeschiedenis De huidige gemeentelijke indeling is ten plattelande, dus ook in de Zaanstreek, voorafgegaan door bestuursvormen van meer regionale aard, ingesteld door en afhankelijk van degenen die het land bezaten. Anders dan in de steden. die al vroeg een min of meer zelfstandige zeggenschap kenden, zijn de bestuurlijk verhoudingen in landelijke gebieden in een langdurig proces naar de huidige situatie gegroeid. Bestuur en rechtspraak waren lang niet gescheiden. Voor een beter begrip van de historie van de Zaanstreek is het noodzakelijk dat de bestuurlijke ontwikkeling in een chronologisch overzichtsartikel wordt behandeld. Ook het onderwerp Economische geschiedenisplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigEconomische geschiedenis

1. Economische ontwikkeling vóór 1580 (bladzijde 189 en volgende)

2. Economische ontwikkeling van de Zaanstreek in de periode 1580-1800 (bladzijde 192 en volgende)

3. Economische ontwikkeling van de Zaanstreek na 1800 (bladzijde 205 en volgende)

Bij het begin vap elk hoofdstuk is een opgave geplaatst van de behandelde economische sectoren en eventuele andere met het onderwerp samenhangende onderwerpen. Van hoofdstuk 1 treft u de inhoudsopgave hieronder aan. Door midd…
geschiedenis zal later zo worden weergegeven. Beide hoofdonderwerpen worden voorafgegaan door een inhoudsopgave; voor het hiernavolgende artikel “Bestuur en rechtspraak' vindt u de verwijzing naar de verschillende onderwerpen hieronder. Het artikel “Bestuur en rechtspraak' is geschreven door mr. J. Groesbeek, voormalig rijksarchivaris te Haarlem. Aangezien de heer Groesbeek voornamelijk de bestuurlijke historie van de te eniger tijd ambachtsheerlijkheid geworden polders Westzaan en Krommenie beschrijft, heeft de redactie in een korte aanvulling aandacht gegeven aan onder meer de Heerlijkheid Assendelft, terwijl (ná dit artikel en buiten verantwoordelijkheid van de auteur) ook een tekst is toegevoegd over de ontwikkeling na 1813, het jaar waarin bestuurlijke verantwoordelijkheid bij de gemeenten (zoals wij die nu kennen) is gelegd. kelingen in de banne van Westzaan De Frankische periode (tot de ioe - ningen van Westzaandam zich eeuw) uit de banne los te maken 1.1_4_ Landsneerjn'ke periode (10e _ 16e 2.2.2. Koop van de ambachtsheerlijkheid eeuw) 2.2.3. Verhouding tussen West- en Oost INHOUDSOPGAVE 1. Bestuur en rechtspraak tot ca. 1600 Veef en Krommenie in bestuur ban' 1.1. Algemeen ne. _ 1_1_ Het gewest Kennemerland 2.2. Bijzondere onderwerpen en ontwikl.l. 1.1. WNF-4 N N › : Germania (tot de 5e eeuw) 1.2. Zaanstreek Zaandam 1.2_1, Zaanden 2.2.4. Vereniging van West- en Oostzaan1.2.2. Handvesten en privileges West- dam tot de Stad Zaandam manden en Crommeme 2.2.5. Stadsrecht van Zaandam 1.2.3. Verlies en herstel privileges en 2-3- Assendelft handvesten 2.4. Zaanstreek ten oosten van de Zaan 12,4, Ambten in de banne Westzaan, One 2.4.1. Verhouding Oostzaan-Oostzaanstaan dorpen aan de Zaan dam 1.2.5. vierendeien en banding 2-4-2- Wormer 1.2.6. Assendelft 2-4.3-J15p 1.2.7. Zaanstreek ten oosten van de Zaan 3. Bestuur en rechtspraak na 1813 2. Bestuur en rechtspraak van ca. 1600 3-1~ Penode 1813-1880 tot en met 1813 3.1.1. Landelijke situatie, invloed van en 2.1. Ambten, in de banne van Westzaan OP landelllke en Provinciale Pellïlek 211, Schout 3.1.2. Zaanstreek 2.1.2. Baljuw 3.2. Periode 1880-heden 2.1.3. Schepenen 3.2.1. Kiesrechtuitbreidingen, politieke 2.1.4. Vroedschappen OrgatIISatle _ . . 2,1,5_ Secretaris 3.2.2. Politieke verhoudingen, verzuiling 2.1,6_ Thesauriers 3.2.3. Na-oorlogse periode 2.1.7. Rekenmeesters _ 2.1.8. Aandeel Koog. Zaandijk. Wormer- 4- Samenvattmg l. Bestuur en rechtspraak tot ca. 1600 1.1. Algemeen l. 1 . l . Het gewest Kennemerland De Zaanstreek maakt nu deel uit van de provincie Noord-Holland. Deze naam is pas in de 19e eeuw aan dit gewest gegeven. In de middeleeuwen werd met de naam NoordHolland het gebied ten zuiden van de tegenwoordige grens met de provincie Zuid-Holland bedoeld. Het gebied dat nu Noord-Holland wordt genoemd bestond, globaal, uit de gewesten Kennemerland, West-Friesland. Waterland en de Zeevang, Amstelland (dat oorspronkelijk tot Utrecht behoorde) en het Gooi (dat in de 13e eeuw bij Holland werd gevoegd). De Zaanstreek behoorde tot Kennemerland, een gewest dat zich naar het oosten uitstrekte tot aan Purmerend. Hier wordt dan gesproken over een tijd waaruit ons reeds schriftelijke gegevens ten dienste staan. In de laatste jaren zijn er heel oude bewoningssporen in de Zaanstreek voor de dag gekomen (zie: Archeologieplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigArcheologie

Bestudering en reconstructie van de bewoningsgeschiedenis in de ruimste zin, aan de hand van in de bodem aangetroffen sporen van menselijke activiteiten. In de Zaanstreek heeft de archeologie door opgravingen bij Assendelft en door de bestudering van het daar gevonden materiaal aangetoond dat het gebied reeds 600 jaar voor Christus bewoond was.
), maar deze archeologische vondsten leren ons weinig of niets over het bestaan van georganiseerde dorpsgemeenschappen. De oevers van de Zaan leenden zich niet voor bewoning en de woonkemen Oostzaan en Westzaan ontstonden dan ook op een behoorlijke afstand daarvandaan. Aannemelijk is dat het land ten oosten van de duinen vanuit het duingebied in exploitatie is genomen. 1.1.2. Germania (tot de 5e eeuw) Tot circa de 5e eeuw behoorde Kennemerland tot Germania. Wat wij met de naam 'Germania' betitelen. is niet anders dan een verzameling van aparte stammen. Eén daarvan. de Friezen, bewoonde het kustgebied zelfs tot in Frankrijk. Zij werden door de Franken onderworpen, tenminste voor wat betreft het gebied beneden de Oude Rijn, die toen bij Katwijk in zee stroomde. Voor de ontwikkeling van bestuur en rechtspraak kijken we dus eerst naar de Germaanse tijd. De verschillende Germaanse stammen hadden geen gemeenschappelijk bestuur en rechtspraak; er was slechts sprake van een “stamt-echt'. De eerste mededelingen over dit stamrecht zijn te vinden in het boek “Germania` van de beroemde Romeinse historicus Tacitus (155-120 na Christus). Hij schreef in het Latijn en gebruikte dus Latijnse namen voor de instellingen die hij aantrof. Hij vertelt ons dat de stam of civitas verdeeld was in pagi (gouwen). die op hun beurt weer bestonden uit een aantal vici. De naam gouw heeft vermoedelijk betrekking op duizendschap (een militaire indeling). die op zijn beurt bestuur en rechtspraak 1.1.2.-1.2.l. weer verdeeld was in honderdschappen (centenae). Deze hadden een eigen aanvoerder (centenarius), tevens hoofd van het rechtsdistrict. De centenae werd gevormd door de gezinshoofden. Het gezin was dus toen de hoeksteen van de samenleving. Aan het hoofd van de stam stond vaak een koning (rex), die door het volk werd gekozen. Aan het hoofd van een gouw stond een gouwvorst (princeps). Bestuur en rechtspraak waren niet gescheiden. De vrije mannen kwamen bijeen in het 'concilium civitatis', de grote volksvergadering, maar ook in kleinere stambijeenkomsten. Men kende reeds een indeling naar standen: edelen, vrijen, halfvrijen en knechten. Om aan de volksvergadering deel te nemen, moest men vrij zijn en in het bezit van grond. Ook was het een vereiste dat men gezinshoofd was. ln het “concilium civitatis” werd rechtgesproken, gehandeld over oorlog en vrede, zo nodig een gouwvorst gekozen en werden andere bestuurszaken behandeld. Reconstructie-tekening van een drie.beukig hallehuis uit het begin van de jaartelling, naar archeologische gegevens (tekening uit S. de Jong en J. Schipper 'Gebouwd in de Zaanstreek' ). Gedeelte van een wapenkaart van Kennemer edelen. De rechtspraak vond plaats in de open lucht op “het dingstal'. Dit woord is nog terug te vinden in de dag-aanduiding “dinsdag” (Dinges-dag). Op de rechtszitting werd het vonnis door de “oordeelvinder' voorgesteld en door de 'omstanders' goedgekeurd, waarna het door de rechter ten uitvoer werd gelegd. Bij vonnissen moet niet alleen aan strafzaken worden gedacht, bijvoorbeeld overdracht van onroerend goed werd ook in de vorm van een vonnis gegoten, waarbij aan de verkoper het verkochte werd ontzegd en het aan de koper werd toegewezen. Soms was er een vaste oordeelvinder, die het vonnis moest voorstellen. Deze werd “asega' genoemd ('a” is recht, “sega” is zeggen); zie ook hieronder. 1.1.3. De Frankische periode (tot de 10e eeuw) Het hoogste gezag berustte bij de koning, wiens macht groter was dan die van het oudGermaanse stamhoofd. Het koningschap werd erfelijk, zodat de oud-Germaanse koningskeuze niet meer plaats vond. De koning was opperste rechter, hoofd van de rijksadministratie en soms trad hij als wetgever op. Het rijk was verdeeld in gouwen (pagus, comitatus, ducatus). De hoofden van deze gouwen werden door de koning benoemd en droegen de naam van de graaf (comes). De oudste Hollandse graven heetten dan ook “comes Frisiae` (graaf van Friesland). Aanvankelijk was het gravenambt niet erfelijk. De graven werden door de koning benoemd en ontslagen; later werden zij met hun graafschap beleend, waarna het ambt erfelijk geworden is. De graaf stelde een centenarius' of “hunno' aan als voorzitter van de honderdschap, die als aangesteld ambtenaar 'schout' werd genoemd. Het oude systeem van rechtspraak werd gehandhaafd, met dien verstande dat er soms één oordeelvinder (asega) was, en soms een college van zeven oordeelvinders. die al in de tijd van Karel de Grote de naam `schepenen` kregen. Tijdens de Frankische periode kwam het leenstelsel op. Eerst in de hogere regionen: graven en bisschoppen werden beleend door de vorst. In de volgende landsheerlijke tijd drong het ook in de lagere regionen door. 1 . 1 .4_Landsheerlijke periode ( 10e- 16e eeuw) Deze tijd werd gekenmerkt door het leenstelsel, waarmee veranderingen in de rechtspraak gepaard gingen. De Hollandse graven waren van huis uit leenmannen van de Duitse keizer. Zij wisten zich aan diens gezag te ontworstelen, zodat de band met de keizer een term zonder inhoud werd. In hun eigen gebied (Holland) verstevigden zij hun macht. Was er vroeger een volksgerecht, dit ging langzaam over in een 'ambtenarengerecht'. De 'omstanders' begonnen weg te blijven, uit hun midden werd een vast college van oordeelvinders gevormd onder de naam van schepenen. Graaf Floris V gaf op 21 maart 1292 een nieuw landrecht aan Kennemerland, dat gezien wordt als de basis van een nieuwe organisatie van de rechtspraak. De “asega' werd vervangen door een door de graaf benoemde schout. Recht gesproken werd door de schepenen, meestal zeven in getal. De naam schepen werd al in de Karolingische tijd gebruikt, maar het bestaan van een gerecht, gevormd door schouten schepenen werd nu door het landsgerecht voorgeschreven. De schout was voorzitter van het gerecht. Zijn taak is enigszins te vergelijken met die van een officier van justitie en van een burgemeester (recht en bestuur waren niet gescheidenl). Bij de benoemingen van schouten werd door de graaf meer gekeken naar het financieel voordeel dat de grafelijke kas daarbij had, dan naar bekwaamheid. Het ambt werd namelijk door de graaf verpacht aan de meestbiedende. Dat dit leidde tot ambtsmisbruik is duidelijk. De dorpsgerechten deden alleen in kleinere criminele en civiele zaken recht. Meestal mocht de boete niet hoger zijn dan 42 schellingen. Men kon tegen een vonnis in beroep gaan bij de 'hoge vierschaar' (baljuwsgerecht), gevormd door Baljuwplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBaljuw

Sinds de 13e eeuw gebruikte naam voor een vertegenwoordiger (= afzetbare ambtenaar) van de graven van Holland. De baljuwen werden ingesteld als tegenwicht tegen de machtsaanmatiging van de leenmannen, die zich veelal het erfelijk bezit der lagere grafelijke ambten hadden verworven. De baljuw kreeg in het hem toevertrouwde gebied (het baljuwschap) in de eerste en voornaamste plaats de zorg voor de rechtspraak. De Zaanstreek maakte in de grafelijke tijd deel uit van het Baljuwschap van Ken…
en leenmannen. Dit gerecht behandelde dus de zwaardere zaken en ook wel kwesties in eerste aanleg, die niet door het dorpsgerecht behandeld mochten 79 worden. De baljuw werd door de graaf benoemd; wat ook aanleiding gaf tot allerlei misbruiken. De naam baljuw kwam in ons gewest pas in de 13e eeuw in gebruik. Allerlei zaken konden door de graaf in leen gegeven worden: grond, visserijrechten, tienden enzovoort. Het voornaamste leenobject was echter het overheidsgezag. Vaak leende de graaf geld en gaf dan het schoutambacht in onderpand. De geldgever mocht dan het schoutambt uitoefenen tot de geleende som terugbetaald was. Een verder gaande vorm van in onderpand geven was belening met het schoutambacht. De geldschieter kreeg dit in leen voor een aantal jaren of het was zelfs erfelijk. Er ontstond dan een Ambachtsheerlijkheidplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigAmbachtsheerlijkheid

Historisch belangrijk begrip, waaraan drie betekenissen moeten worden toegekend:

* het aan een ambachtsheer toegekende overheidsgezag met alle daaraan verbonden rechten; * het gebied waarover dit gezag zich uitstrekte; *
, en de crediteur mocht zich dan ambachtsheer noemen. Hii fungeerde zelf als schout; soms mocht hij (maar niet altijd!) een onderschout aanstellen. Omdat hij bijvoorbeeld in de rechtspraak beperkte rechten had (hij mocht geen hogere boeten opleggen dan tot een bepaald bedrag, meestal 42 schellingen) spreekt men van een lage heerlijkheid. Een andere mogelijkheid was dat de graaf een ambachtsheerlijkheid in leen gaf aan iemand die hem op andere wijze van dienst was geweest. Ook het baljuwschap kon om dezelfde redenen overgaan in een erfelijk leen. Aangezien de baljuw de hoge jurisdictie uitoefende, spreekt men in zo'n geval van een hoge heerlijkheid. Na deze korte schets van de ontwikkeling van bestuur en rechtspraak in het gewest Kennemerland, wordt hieronder beschreven hoe de Zaanstreek in dit systeem paste. l .2. Zaanstreek 1.2.1. Zaanden Wat de oudste geschiedenis van de Zaanstreek betreft laten de schriftelijke bronnen ons in de steek. Dit kan twee oorzaken hebben: of deze bronnen ontbreken geheel, of de streek kon niet bogen op spectaculaire gebeunenissen, met andere woorden: zij was te onbelangrijk om in een of ander verband in de geschriften genoemd te worden. Ten aanzien van de Zaanstreek spelen beide factoren een rol. ln een snel tempo wordt dankzij de archeologie onze kennis omtrent het bestaan van prehistorische nederzettingen uitgebreid. Er is vastgesteld dat periodes van bewoning werden atgewisseld door niet-bewoning. Voor het bestaan van een georganiseerde nederzet 'zlhtitljtm attitrsliml. Ãïmtlmt. ilmtnzntf. íøtnst . ljartlrm. 'ilalrurssi Liitfttmlt. ljtrizialtn ljrrmstrlr 80 De dood van Willem van Zaanden. 1296. Heer Jan van Beaumont (tekening van Piet Hein Zijl raar 'Onvolmoid Verleden'. bestuur en rechtspraak 1.2.1.-l.2.2. ting is continuïteit in bewoning noodzakelijk. Deze continuïteit wordt in de Zaanstreek gevonden bij de nederzetting Zaandenplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigZaanden

Naam van middeleeuwse nederzetting, adellijk geslacht, heerlijkheid en slot; ook Saenden, Out-Saenden, Oud-Zaanden, Zaenden etc. genoemd. Zie ook: Archeologie 3. en Bestuur en rechtspraak 1.2.1.

De eerste geschreven literatuur over de nederzetting Zaanden dateert uit 1640; Hendrik Soeteboom gaf een aantal gegevens over de nederzetting, die op de
Op de Hem bij Zaandam (bij de Hembrug) werden de restanten van een kerkgebouw en een begraafplaats aangetroffen. Een uitgeholde boomstam met een skelet wees aanvankelijk op de Frankische tijd, maar het staat wel vast dat dergelijke begravingen ook veel later nog voorkwamen. Het dorp Zaanden werd in 1 155 door de Westfriezen verwoest. Hulp uit Osdorp en Haarlem wist de aanvallers te verdrijven, maar Zaanden werd niet meer opgebouwd. Hiervoor is betoogd dat de exploitatie van de streken ten oosten van het duingebied heeft plaatsgevonden vanuit de hooggelegen zandgronden. Uit de gebeurtenissen van l 155 blijkt al dat de Haarlemmers belang hadden bij het voortbestaan van Zaanden. Dit zou wonderwel kloppen met het feit dat er een heerlijkheid Zaanden bestaan moet hebben die aan een geslacht toebehoorde dat de naam 'Van Zaanden' droeg, maar een wapen voerde dat sterk gelijkt op dat van de “Van Haarlem`s'. Aannemelijk is dan ook dat deze laatstgenoemde familie, de aanzienlijkste van geheel Kennemerland, verantwoordelijk gesteld moet worden voor de ontginning van de Zaanstreek. Zij zal de exploitatie hebben overgelaten aan een jongere zoon die de naam “Van Zaanden' ging dragen. Uit de 13e eeuw kennen we twee Van Zaandens. In een oorkonde van l december 1280 wordt Jan van Zaanden “neef” genoemd van Willem van Haarlem, zoon van heer Symon van Haarlem, ridder. De tweede die genoemd wordt is Willem van Zaanden, die als medeplichti ge aan de moord op graaf Floris V te boek staat. Die beschuldiging wordt ondersteund door het feit dat de beruchte Gerard van Velsen van de graaf van Holland de visserij in de Zaan in leen hield; hij was dus blijkbaar aan Willem verwant. Willem van Zaanden bekocht zijn mededaderschap met de dood en verlies van zijn bezittingen. Daaronder was niet begrepen het huis te Zanen, gelegen in Schoten ten noorden van Haarlem, met de daarbij behorende ambachtsheerlijkheid. Dit “Zanen' was dus waarschijnlijk geen persoonlijk bezit van Willem van Zaanden, maar van een gezagsgetrouw familielid. Wel wijst het feit dat dit huis onder de rook van Haarlem lag op de verwantschap van de Van Zaanden's met de Van Haarlems Of de heerlijkheid Zaanden (bij de Zaan) een kasteel bezat, is niet zeker. Er wordt geen melding van gemaakt bij de wraakactie tegen de moordenaars van de graaf. Toch vinden we in latere bronnen `het hof`, gelegen in de reeds genoemde Hemlanden bij het Noordzeekanaal vermeld. Het woord 'hof' duidt vaak op de aanwezigheid van een verdedi gbaar centrum in een nederzetting. Bij het woord “ho?anden' denkt men aan zo'n centrum dat misschien bestond uit een woontoren bij een min of meer versterkte hoeve. Het ligt wat minder voor de hand om bij het woord “hof” te denken aan een kerkhof. Over de omvang van de heerlijkheid Zaanden zijn we tamelijk goed ingelicht. Naar het zuiden lag de grens in het IJ, de eilandjes Zaanderhorn en Ruigoord behoorden ertoe. Aangetekend kan worden dat het dorp Sloten, gelegen aan de overkant van het IJ. aan de Van Haarlem's toebehoorde. In het westen grensde Zaanden aan Assendelft. Meer naar het noorden zullen Krommenie en Krommeniedijk er ook toe behoord hebben, want zij vormden met Westzaan steeds één schoutsambt. De positie van Oostzaan is lang omstreden geweest. Hoorde dit dorp tot de heerlijkheid Zaanden? Loosjes meende van niet en voor zijn mening valt veel te zeggen. Een oorkon de van 21 juni 1308 maakt dit duidelijk: De graven konden naar willekeur over verbeurd verklaarde goederen beschikken en deze geven aan wie zij wilden. In dat licht is het niet verwonderlijk dat graaf Willem op genoemde datum al het goed, waar dat ook gelegen is, afkomstig van Willem van Zaanden, aan zijn ,aj-,ff .. ir/f f, `\,. tin ' l'! \1, J' \\ \_ ` \` -\ broer heer Jan van [[Beaumont gaf. Daar behoorde Oostzaan niet bij, dus dit dorp was niet in het bezit van Willem van Zaanden. 1.2.2. Handvesten en privileges Westzaanden en Crammenie De heerlijkheid Zaanden zal. zoals hiervoor (in 1.2.1.) uiteengezet is, Kennemer-recht en -bestuur gekend hebben en behoord hebben tot het baljuwschap Kennemerland. Dat veranderde toen heer Jan van Beaumont verschillende heerlijkheden verkreeg. waaronder Zaanden. Hij verenigde deze tot één baljuwschap, meestal “Baljuwschap van der Wijk` (is Beverwijk) genoemd, doch later komt ook de naam “Baljuwschap van Bloys` voor. De zetel hiervan was Beverwijk. Halsmisdrijven gepleegd in Westzaan. en ook zaken in hoger beroep en enkele in eerste aanleg, werden behandeld door de baljuw en leenmannen, de hoge vierschaar van Beverwijk. Soms werd er ook elders recht gesproken, want het handvest van 1346 vermeldt dat, wanneer er een doodslag gepleegd is in het (schouts)ambacht van Westzaan, de baljuw met zijn mannen. de hoge vierschaar. daarheen zal reizen om de zaak te berechten “als \Hi - .«.›. …_ .i„ zeede ende gewoonte aldaer voortijdts heeft geweest`. Dit handvest van 1346 is niet het oudste dat er geweest moet zijn, want het privilege is door Jan, heer van Beaumont, verleend aan Westzaanden en Crommenie, omdat de oude handvesten verbrand waren. Er wordt niet bij gezegd waar en wanneer die brand heeft plaatsgevonden. Een onvervangbaar verlies had die brand niet veroorzaakt, want het handvest van 1346 was een vervanging van het oude, zodat men mag aannemen dat de inhoud van de nieuwe akte gebaseerd zal zijn geweest op de oude. Men vindt er bijvooreeld de tolvrijheid in, die alleen een herhaling is van een oudere verlening van tolvrijheid. De inwoners mochten door heel Holland en Zeeland trekken en handel drijven zonder de gebruikelijke tolrechten te betalen. Van belang is ook dat de schepenen de jurisdictie hadden over dijken. sluizen en “wateren`, waaruit af te leiden valt dat waterschapsrecht tot de bevoegdheden van de schepenen behoorde en dat er geen aparte heemraden waren. Jan, heer van Beaumont, stierf in 1356. Zijn erfdochter Johanna was met Lodewijk van Chatillon, graaf van Bloys, getrouwd. Lodewijk overleed in 1346 en zijn broer, graaf Jan van Chatillon, was zijn erfgenaam. Deze liet bij zijn dood in 1381 Westzaan na aan zijn broer Guy van Chatillon. Laatstgenoemde was zijn onderdanen in Westzaan en Crommenie welgezind: hij “verbeterde” het handvest dat door Jan. heer van Beaumont, gegeven was (31 december 1396). De op ée'n na laatste bepaling van dit nieuwe handvest handelt over het “wedderechf (pandrecht). Daarvan wordt gezegd dat een rechter zaken over dit punt zal berechten te Westzaan “bij de kercke op ten dingstal` en te Krommenie “bij der capelle'. Daar graaf Guy van Chatillon in 1397 kinderloos overleed kwamen Westzaan en Crommenie weer terug bij het graafschap Holland, in de persoon van hertog Albrecht van Beieren. die de door zijn voorgangers verleende privileges bevestigde (13 maart 1398). Ee'n min of meer belangrijke wijziging bracht hij aan. Een bepaling van het oude handvest luidde dat de schout geen onderschout mocht aanstellen zonder toestemming van de 'buren'. Hertog Albrecht schrapte de Het vroegere ( eerste) reehthuis van Westzaan, 1641[782. bestuur en rechtspraak 1.2.2.-l.2.4. ze concessie en eiste dat hijzelf of zijn stadhouder toestemming voor een dergelijke benoeming moest geven. Af en toe waren aanvullingen of soms ook herhalingen van bestaande voorschriften nodig. In dat licht moet een handvest van 30 juni 1400 worden gezien. Hierin werd bepaald: als de baljuw van Beverwijk, waaronder Westzaan en Crommenie ressorteerden, iemand aanklaagde wegens 'breuken' groot of klein, waarop een straf van “lijf of lede' stond, of ook boetes, dan moest de schout van Westzaan een rechtsdag vaststellen te houden op de 'dingstal' (rechtplaats) van Westzaan. Als op die zitting bleek dat de onderhavige kwestie behoorde tot de competentie van de schouten schepenen, mocht de baljuw zich er verder niet mee bemoeien. Waren de schouten schepenen niet gerechtigd de zaak zelf af te doen (de meer belangrijke zaken) dan moesten zij die doorverwijzen naar de baljuw. Het wordt niet duidelijk gezegd, maar het is aannemelijk dat de baljuw recht sprak in Beverwijk. Als de baljuw iemand die van “breuken” beticht werd, wilde arresteren, mocht de arrestant een borg stellen dat hij op de door de baljuw vastgestelde rechtsdag zou verschijnen. Indien de baljuw niet akkoord ging met de gestelde borg(en) hadden de dorpsgenoten de vrijheid een aangeklaagde dorpsgenoot bij zich in het dorp te houden tot de rechtsdag toe. Het is bekend dat de kerk de neiging had om de rechtspraak in wereldlijke zaken tot zich te trekken. Zoals de graven van Bloys ook al hadden gedaan beloofde hertog Albrecht van Beieren zijn onderdanen daartegen te beschermen. Hij zou niet gedogen dat zij “mitten gheestelijcken rechte” ten onrechte in moeilijkheden raakten. Nieuw in het handvest van 1400 was dat de aan de hertog te betalen bede vijftig pond zou bedragen. Het woord “bede` betekent een vrijwillige bijdrage van de onderdanen van de graaf, hetgeen later ook tot een vaste last werd. Ook nieuw was dat als de dorpen tot “heervaart' (dienstplicht) werden opgeroepen, Westzaan en Krommenie te zamen vijftien mannen moesten aanwijzen om die taak te vervullen. Een nogal curieuze brief (d.d. 29 augustus 1399) mag niet onvermeld blijven. Hertog Albrecht had aan zijn zoon, Willem graaf van Oostervant, allerlei bezittingen voorzijn levensonderhoud gegeven. Dat zal tenminste zijn bedoeling zijn geweest. Maar Willem had blijkbaar veel geld nodig en ging ertoe over zijn verkregen bezit in Westzaan te verkopen. Behalve landerijen gelegen in Westzaan, werden ook verkocht: het schot (belasting) van Westzaan en Krommenie, het veer te Westzaan, de sluis in de Noorddam en de tienden van Westzaan. Vier inwoners van Amsterdam waren de kopers, zodat de belastinggelden te Westzaan en Krommenie de zakken gingen vullen van Amsterdammers! Dit was blijkbaar heel gewoon, in een tijd dat staatskas en privékas van de Hollandse graven niet gescheiden waren. 1.2.3. Verlies en herstel privileges en handvesten Zwaar moest Westzaan boeten voor het feit dat het dorp in de strijd om de macht tussen gravin Jacoba van Beieren (`Vrou Jacob') en hertog Philips van Bourgondië partij koos voor Jacoba: alle handvesten en privileges werden ingetrokken, voortaan moest van elke “haardstede' een jaarlijkse boete betaald worden, het zogenaamde 'haardstedegeld'. Wapens en hamassen mochten niet meer gedragen worden, men mocht die zelfs niet in huis hebben. Bijzonder grievend was wel dat een man aangewezen moest worden over wiens leven en bezit de hertog naar believen zou mogen beschikken. De opgelegde boete mocht in termijnen betaald worden. Voor de betaling van een termijn van 1300 gouden Franse kronen werd op 9 januari 1427 een kwitantie afgegeven. Hertog Philips was nu wel machthebber in Holland en Zeeland, maar kon zijn familie niet in de steek laten. Hij moest voorzien in het levensonderhoud van Margaretha van Bourgondië, moeder van gravin Jacoba, die zelfs haar dochter overleefde; zij stierf pas in 1441. Hertog Philips wees haar goederen toe, waaruit zij haar levensonderhoud kon bekostigen, een “lijftocht' of “duwarie' genoemd. Daartoe behoorden Westzaan en Krommenie, waar zij dus gedurende die tijd het overheidsgezag kon uitoefenen. Na haar dood zou het gehele bezit weer terugkomen aan de graven van Holland, in dit geval hertog Philips. Margaretha mocht van hertog Philips alle verbeurd verklaarde privileges in haar gebied teruggeven en ook haar onderdanen ontslaan van de verplichting haardstedegeld te betalen, zolang zij leefde. Op 19 februari 1439 maakte zij, residerende te Teijlingen, van dit verlof gebruik. Uit de akte blijkt dat de dorpen Westzaan en Krommenie haar een “heuschede' (een geschenk in geld) hadden gebracht. Dit bewoog haar om de privileges terug te geven en de betaling van het haardstedegeld op te heffen. Niet alleen het cadeau, maar ook de grote lasten en armoede waaronder haar onderdanen te lijden hadden, speelden hierbij een rol. Beide partijen waren dus met dit genereuze gebaar gediend. Dat was echter maar zeer tijdelijk, want Margaretha overleed al twee jaar later, op 8 maart 1441 te Le Questroy in Frankrijk. Het baljuwschap van Bloys, waartoe onder andere Westzaan en Krommenie behoorden, kwam toen weer onder het directe gezag van ,'i _..›–?I-'i'å\–hs(mV\,MH -adbgf 'r r ' “_ v-JHHQJJÂM-L. _…›,_,f_,i›..`,„kp~|` fl.' `f -' k_a :yr-.AHVM .V\.›„:.. u…s..›.›..'›.„›-`i~.-š\..,` / g ' \I ',.w mß~ `14~'v~ `.`\f-„›~uu› . , 3'l' fí› r 1 f . < . i; . . ' , j, v …p-wvv ›,›-,r›…-^-..-~._. . .nauw _., ~.-_~_ w~~~~ø› <1…~..-u.y~dr~aw„.h.-? 1 'v '/'l u” `..-s-b.~~ \… 4…. “ur-.rm U”. V .1. , 3,… „M-,Mw W\ e-”-g,š:;l“~.s\r” 'Y l “~w~`f.„.~i?a~'w›i`„kwsv„ ,Miw ,ik 81 hertog Philips de Goede. Het duurde echter tien jaar voor het nieuw verworven gebied in de aandacht kwam. Op 3 maart 1452 schreef de hertog in een brief aan “allen luijden. hoedat om de liefde die wij hebben ende dragen tot onse goede luijden ende ondersaten van Westzaanden ende van Crommenie'. In de volgende woorden komt de ware reden van deze sympathiebetuiging voor de dag. Beide dorpen hadden voor een periode van tien jaren aan de hertog een 'bede' (een verzoek om geld) toegestaan. Daar moest de hertog iets tegenover stellen. Hij stond toe dat zij tien jaar hun handvesten en rechten weer mochten gebruiken. Bij overstroming of deelname aan een krijgstocht werden zij vrijgesteld van betaling van bede. Verheugd zal men zijn geweest over een uitdrukkelijk verbod om aan de baljuw steekpenningen in de vorm van gelden voor ambtelijke bezoeken, beden of heuscheden te betalen. Belangrijker was dat in een brief van 1 l maart 1452 de hertog de verkiezing van schepenen, kerkmeesters, schotvan gers, waarschappen en het schouwen van de dijken regelde. 1.2.4. Ambten in de banne Westzaan, ontstaan dorpen aan de Zaan Voor het bestuur van de banne leverde Westzaan zeven en Krommenie drie schepenen. Deze werden verkozen op Goede Vrijdag in de kerk na de Hoogmis, door de aftredende schepenen en de oud-schepenen. Bij staking van stemmen mocht de schout mee stemmen. Ook moest hij de voor ée'n jaar gekozen schepenen beëdigen. Om tot schepen gekozen te worden moest men een zeker vermogen hebben, meestal bestaande uit grondbezit. Oorspronkelijk moest men één schotpond bezitten, later een kwart. FB 19 C: wIk ,. tv. 'u e , t 82 't Huys te Assendelft, tekening van J. Stellingwerf naar een schilderij uit 1622. Dit is niet het 'slot aan de Vliet', maar halverwege de 1 7e eeuw heeft dit huis wel aan de Vliet gestaan. GJ. Honig veronderstelt dat een baljuw. schout of rentmeester erin heeft gewoond. bestuur en rechtspraak 1.2.4.-1.2.6. Eveneens op Goede Vrijdag mocht de 'cureijt' (pastoor) of vice-cureijt met de zeven schepenen en de oude kerkmeesters. twee nieuwe kerkmeesters kiezen. om de kerkgoederen een jaar lang “ter ere gods' te beheren. De zeven schepenen mochten met de schout vier schotvangers (belastinginners) aanstellen. De schout mocht niet op eigen houtje recht spreken. Zaken die niet in aanmerking kwamen voor berechting door schepenen, moesten verwezen worden naar de baljuw en diens vierschaar te Beverwijk. Verder waren er nog enige bepalingen over het “schouwen van de dijken', “het houden van een panddag`, etcetera. Op 12 oktober 1453 werden deze bepalingen aangevuld voor het geval een schepen ziek zou worden, zou sterven, of de banne tijdens zijn ambtsperiode zou verlaten. Op 12 maart 1456 verzoende de hertog zich eindelijk met de Kennemers, waarbij Westzaan en Krommenie apart genoemd werden. De betaling van het haardstedegeld werd beëindigd. De hertog gaf niet alleen de verbeurd verklaarde handvesten en privileges terug. maar bevestigde dit en beloofde ook dat beide dorpen voor altijd deel zouden uitmaken van het graafschap en nooit meer in leen uitgegeven zouden worden. Verder werden in het handvest nog allerlei aanvullende bepalingen opgenomen ten aanzien van drenkelingen, welgeborenen en allerlei andere zaken in het belang van de inwoners. Niet zolang daarvoor was een hevige stn'jd ontbrand over het feit dat de hertog (per abuis' over korte afstand, die de toestemming van graaf Willem van Henegouwen behoefde (en die trouwens ook de oriëntatie op Kennemerland nog eens bevestigt) had misschien een voorgeschiedenis. In 1324 was er tussen Barthout en zijn onderhori gen een meningsverschil ontstaan over het kiezen en benoemen van schepenen. Graaf Willem besliste dat dit recht voortaan uitsluitend aan de ambachtsheer toekwam. De aanleiding tot het conflict zou wel eens gezocht kunnen worden bij het gegeven dat Assendelft een 'stand van welgeborenen, kende, te vergelijken met de “volborenen' in het middeleeuwse Friesland. Deze stand, hoewel niet van adel, genoot bepaalde voorrechten, zoals waarborgen te worden benoemd in rechtscolleges en (gedeeltelijke) vrijstelling van belastingen. Nu had de eerder genoemde dorpsschout Barthout I aanvankelijk tot de “onvrijen' behoord, hij was van lagere stand dan de welgeborenen. Toen Barthout II in 1316 van de landgraaf de rechten der “vrije luiden' verwierf, kan dat enig kwaad bloed hebben gezet bij de stand der welgeborenen. In 1400 werd de Ambachtsheerlijkheid verheven tot Vrije Heerlijkheid met hoge en lage jurisdictie. Het landbezit van (inmiddels) Barthout III werd tot eigen bezit verklaard, terwijl het voordien een “onsterfelijk leen` was. Deze derde Barthout was dus niet langer ambachtsheer, maar werd vrijheer. Hij ging weer terug naar Assendelfts gebied en bouwde er het “Slot aan de Vliet, (een meertje in zuidelijk Assendelft). Amper 25 jaar 1ater, in 1428, is het door plunderende Kabeljauwse benden verwoest. Barthout III is Het vroegere rechthuis van Wormer. Tekening van J. Srellingwerf, 1726. bestuur en rechtspraak 1.2.6.-1.2.7. daarna in Den Haag gaan wonen. De afstand tussen heer en ingelanden was daardoor groot, net als in de andere dorpen. In een privilege, afgekondigd in 1457, wordt weer onderscheid gemaakt tussen gewone “huisluiden' en de stand der 'welgeboren° Assendelvers. Beging een welgeborene vóór dat jaar een vergrijp of overtreding en werd hij in verband daarmee door schouten schepenen aangesproken, dan liepen de leden van deze “lage vierschaar' de kans te worden beboet. omdat de welgeborenen uitsluitend door de “hoge vierschaar” (de baljuw en de leenmannen) mochten worden veroordeeld. Het privilege, van de kansel der kerk ter algemene kennis gebracht, bracht daarin verandering. Tenzij de gedaagde zich uitdrukkelijk op zijn welgeborenheid beriep, mocht de lage vierschaar recht over hem spreken zonder te worden beboet. Schouten schepenen vervulden ook de functies van dijkgraaf en heemraden en regelden de algemene dorpsaangelegenheden. Wat dit laatste betreft overlegden zij met zestien “vroedschappen` (een soort gemeenteraad) die voor het leven werden benoemd. Uit ieder vierendeel waarin Assendelft was verdeeld werd steeds één schepen benoemd, behalve uit het Woudt-vierendeel, dat als grootste en belangrijkste door twee schepenen was vertegenwoordigd. De lage vierschaar (schouten schepenen dus) bemoeide zich met alle civiele zaken en met misdrijven die niet hoger werden beboet dan met zeventien schellingen. De zittingen hadden iedere vrijdag op de Dingstal (later in het Rechthuis) plaats en begonnen `s middags om één uur. Emstiger zaken werden in handen gesteld van de hoge vierschaar (baljuw en leenmannen). De leenmannen, meestal zeven, waren aanvankelijk houders van de “achterlenen` van de heerlijkheid, maar werden ook wel gerecruteerd uit de leenmannen van de grafelijkheid in de omgeving van Haarlem. Omdat Assendelft in de wintermaanden slecht bereikbaar was, werden van december tot en met februari geen zittingen van de hoge vierschaar gehouden. De Boer (in: De geschiedenis van een Hoge Heerlijkheid) noemt een aantal zeer oude rechtsgebruiken die in Assendelft nog lang gehandhaafd bleven. Bijvoorbeeld het 'zeventuig'z bij geschillen over het eigendom van land werden de zeven naaste eigenaren van tenminste één morgen land bijeengeroepen om een uitspraak te doen. De lage vierschaar was dan gehouden om het genomen besluit rechtsgeldig te verklaren. Hetzelfde gold bij de zogenoemde “swanitswet'z ontstane geschillen over het gebruik of genot van land werden onderworpen aan het oordeel van drie swaennots ( = zwade- of landgenoten) en de schepenen dienden hun uitspraak te bekrachti gen. Betrof het geschil een huis, erf of boedel, dan deden de zeven naastgelegen huiseigenaren op dezelfde manier uitspraak (boedelrecht). Tenslotte was er het “boffen'z men mocht van een in Assendelft gesloten koop binnen drie etmalen afzien, mits men dit boffen voor schouten schepenen bevredigend kon verklaren. Dit gebruik is zelfs tot in de Franse tijd gehandhaafd. 1.2.7. Zaanstreek ten oosten van de Zaan Oostzaan, Wormer en Jisp behoorden niet tot de heerlijkheid Zaanden. Oostzaan lag in Kennemerland, waaruit volgt dat bestuur en rechtspraak waren geregeld naar Kennemer recht. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat er tengevolge van ingrepen van de graaf van Holland door middel van handvesten, privilegiën en rechterlijke uitspraken in de loop der tijden allerlei plaatselijke verschillen ontstonden. Op 2 oktober 1361 deden heer Wouter van Heemskerk en Herman van den Bossche uitspraak in een geschil tussen de Hadel (een . t 5,. .,5 1451, ^' ' i ' Â[[ ' aan'^ l- ett `”U ak“, al[[ í[[ .N r) l lia-3:1' › buurtschap onder Oostzaan; de naam Haaldersbroek herinnert er aan) en het zuideinde van Oostzaan over het onderhoud van dijken. Van Herman van den Bossche wordt in deze akte gezegd dat hij arbiter was in zijn kwaliteit van “baljuw van Kennemerlandi, de functie van Wouter van Heemskerk blijkt pas uit een akte van 3 maart 1408 (die naar bovengenoemde akte verwijst); hij was ambachtsheer van Oostzaan. De bezittingen van heer Wouter werden door hertog Albrecht verbeurd verklaard, waardoor de ambachtsheerlijkheid van Oostzaan in grafelijk bezit terugkeerde. Op 1 september 1403 beleende hertog Albrecht een poorter van Haarlem, Sijmon van Zaenden geheten, met de ambachtsheerlijkheid. Vier jaar later werd Sijmon te Haarlem doodgeslagen. Zijn bezittingen werden gecon?squeerd en Oostzaan kwam weer direct onder grafelijk gezag. Toen de Zaan door een Dam van het IJ werd afgesloten (13e eeuw) werden daar sluizen ingelegd, die de scheepvaart mogelijk moesten maken. Bij de sluizen ontwikkelde zich een buurtschap, waar zich herbergíers, leveranciers van levensbehoeften en scheepsbenodigdheden en ook ambachtslieden vestigden. Dat gebeurde eerst aan de Oostkant van de Zaan onder de Banne van Oostzaan, en pas later aan de Westzijde. Het stichten van een kapel in Oostzaandam, als gevolg van het toenemend aantal inwoners, gaf ook een nauwere band met de schaarse inwoners van de Westzijde. Enigszins vreemd doet een akte van 7 oktober 1539 aan, waarin schouten schepenen van Zaerdamme te kennen geven dat zij van de pastoor van Zaerdamme en anderen gehoord hebben dat er in genoemd dorp veel arme huislieden zijn die bijstand nodig hebben. Het vreemde aan deze akte is dat er van schouten schepenen van Zaandam geen sprake kan zijn en evenmin van een pastoor; in Oostzaandam was alleen een kapel, die bediend werd door een kapelaan. Bedoeld zijn schouten schepenen van Oostzaan en de pastoor aldaar. Als schout in de akte wordt genoemd Henrick Claesz. Deze fungeerde voor 83 de kerk in Oostzaan en de kapel van Zanerdam als sterfman bij de belening van kerk en kapel met de visserij in de sluis (de dam) en in de Schinkel. Hij overleed in 1564 en werd in zijn functie van sterfman namens de kerk vervangen door Jan Jacobsz. Goedt. Genoemde akte van 1539 is (ondanks de vreemde vorm) wel belangrijk. Schouten schepenen van Oostzaan bepaalden dat jaarlijks op Goede Vrijdag, als de schepenen gekozen werden, twee personen belast zouden worden met het collecteren voor de armen. Verder mocht niemand collecteren dan met toestemming van de armenvoogden. Het is opmerkelijk dat er ten aanzien van Oostzaan veel minder akten bewaard zijn gebleven dan van Westzaan. Wormer behoorde ook niet tot de heerlijkheid Zaanden en maakte dus geen deel uit van het baljuwschap van Bloys, maar behoorde en bleef behoren tot het baljuwschap van Kennemerland. Ook Wormer kende dus (zoals ook in Westzaan het geval was) rechtspraak door 'asega en geburen`. Op 21 maart 1292 werden ase ga en geburen vervangen door een college van schouten schepenen. Bestuur en rechtspraak waren dus ook in Wormer in handen van één college. Toen de schoutambachten van zowel Wormer als Jisp in pacht bij eenzelfde persoon kwamen, overlegden beide dorpen of het niet goed zou zijn zich geheel met elkaar te verenigen. Tot die tijd bestond de regering van J isp uit vijf schepenen en die van Wormer uit zeven schepenen. Dit leidde tot grote onkosten en lasten voor hen, en bovendien waren de twaalf schepenen bijzonder moeilijk bijeen te krijgen. Zij meenden daarom dat het nuttiger en goedkoper zou zijn om in één schepencollege verenigd te zijn. In hun daartoe strekkende voorstel (1518) stelden zij voor dat in beide dorpen zeven schepenen zouden fungeren, waarvan vier in Wormer, twee in Jisp, en de zevende “oock onder Jhisp over den wegh aen de Wormerzijde'. De schout zou met vier schepenen in Wormer de kleine zaken afdoen, en met drie in Jisp. Zwaardere zaken zouden ter beslissing staan van de schouten de zeven schepenen. Hier\J 84 Zaanlandse gemeentezegels, naar een tekening van GJ. Honig. bestuur en rechtspraak l.2.7.-2.l.4 toe werden vooral geschillen over erven en landen gerekend. (31 augustus 1518). Te zamen zouden zij hun bandingen en buurrechten houden. eenmaal per jaar in Wormer en eenmaal perjaar in Jisp. Met elkaar zouden zij “alle onkosten van morgengelt, maetgelt, ende vennegelt ende diergelijke die op landen vallen, ghelijckelijck geven en betalen.' Karel V ging bij monde van de Staten geheel met dit voorstel akkoord. Beide dorpen kwamen na verloop van tijd tot de conclusie dat de schepenen een te zware taak op zich hadden genomen. Zij moesten in elk van de twee dorpen tweemaal per week zitting houden en bovendien alle beden en omslagen innen die de inwoners moesten opbrengen. Daar kwam nog bij dat de schepenen alle bestuurstaken én in Wormer en in J isp moesten behartigen. Daarvoor moesten zij vaak de buren raadplegen, hetgeen tal van onvruchtbare vergaderingen ten gevolge had. Zij wensten nu een college van Raden of Vroedschappen van twintig personen om de schepenen behulpzaam te zijn en om mee te stemmen. Bovendien moesten zij meehelpen bij het innen van “bedenomslagen`. Zij moesten door de baljuw beëdigd worden . De Staten stemden hierin toe onder voorwaarde dat de vroedschappen zich niet bezig zouden mogen houden met “het maken van keuren of politiën`. Bovendien bcpaalden de Staten dat de vroedschappen om de 2 of 3 jaar moesten aftreden (11 september 1565). Uit een akte van 16 februari 1567 bleek dat de baljuw uit de voordracht van een dubbeltal 20 personen tot vroedschap moest benoemen. De gekozenen zwoeren 'Raden en Waarschappen` van Wormer en Jisp te zijn. en te komen als zij daartoe door schepenen werden opgeroepen, behalve in geval van ziekte en dergelijke. Voorts moesten zij zweren geheimhouding te betrachten en “dat zij met geen ketterij besmet zijn`. In 1588 maakten Wormer en Jisp bezwaar tegen het verpachten van het schoutambacht (ambt van schout). Dit gebeurde volgens hen altijd aan de meestbiedenden en niet aan de bekwaamsten. Zo was deze functie hier verpacht geweest aan Paulus van der Laen, “die nu gestorven is`. Beide dorpen wilden dat de pachtsom afgelost zou worden aan zijn erfgenamen, die de pacht echter niet wilden beëindigen. De Rekenkamer ging er mee akkoord dat de dorpen samen een som van 900 pond zouden betalen aan de genoemde erfgenamen, waarna de Rekenkamer Wormer en J isp in het bezit zou stellen van het schoutambacht. De verschuldigde pachtsom mocht door de Rekenkamer te allen tijde afgelost worden met 644 pond en de belofte dat het schoutambacht niet opnieuw aan particulieren verpacht zou worden (16 januari 1588). Op 24 september 1597 besliste het Hof van Holland dat schepenen geen keuren mochten maken buiten vroedschappen of burgemeesmmom. De vereniging van Wormer en Jisp bleek niet aan de verwachtingen te voldoen. Op verzoek van J isp brachten de Staten op 2 december 1611 de scheiding tot stand. 2. Bestuur en rechtspraak van ca. 1600 tot en met 1813 2.1. Ambten, in de banne van Westzaan Tot hiertoe zijn de veranderingen in bestuur en rechtspraak chronologisch benaderd. Dit was mogelijk omdat de banne tot het eind der 16e eeuw slechts één dorp van betekenis bevatte: Westzaan. De na deze periode talrijke ruzies tussen de opkomende gehuchten en het moederdorp Westzaan maken het wenselijk om na (globaal genomen) het jaar 1600 de verschillende ambten afzonderlijk te behandelen. 2.1.1. Schout De schouten in de banne van Westzaan werden aanvankelijk benoemd door de heren van de heerlijkheid en sedert de helft van de 15e eeuw door de graven van Holland. In de praktijk was het de grafelijke Rekenkamer die voor hun aanstelling zorgde. Benoemingen waren een geldzaak geworden. Aspirant schouten leenden geld aan de overheid en namen daarvoor een schoutambacht in pand. Zij mochten uit deze functie niet ontzet worden (behalve bij ambtsmisbruik), vóórdat de geleende sommen terugbetaald waren. Volledigheidshalve wordt nog eens in herinnering gebracht dat de schout van Westzaandam deze functie ook bekleedde in Krommenie. De beroemde rechtsgeleerde Hugo de Groot bepaalde in 1608 waaruit het salaris van de schout zou bestaan, en legde dit vast in negen artikelen (1 augustus 1608). Dit gebeurde waarschijnlijk om misbruik van het ambt tegen te gaan. De schouten traden namelijk vaak in de gerechten of vierscharen op als 'voorspraken' of 'woordhouders' (een soort advocaten) ten behoeve van één van de strijdende partijen. De Staten verboden dit misbruik op een boete van honderd pond. Aan de schout was ook de schouw over wateringen en dijken opgedragen. Toen hij in 1616 weigerde deze functie te vervullen, droegen de Staten hem op alles te doen wat hem door schepenen Werd opgedragen (19 november 1616). Dwang was blijkbaar niet mogelijk. want als de schout weigerachtig bleef, moest de oudste schepen die schouw op zich nemen. De bij de uitoefening van de schouw geïnde boete werd in dat geval in de armenkas gestort. Een ander misbruik was` dat de schouten soms kopers en verkopers van onroerend goed overbodige aktes lieten passeren. Hier over bestaat een advies van rechtsgeleerden (25 september 1623). Deze zaak bleef een tvvistpunt tussen de schout en de regeerders van Westzaan. Deze praktijken van de schout werden daarop door het Hof van Holland verboden (1 l september 1631). Toen er ruzies tussen Westzaandam en Westzaan ontstonden, schaarde de schout zich aan de zijde van Westzaandam en begon daar akten te passeren. De Staten moesten er aan te pas komen om hem voor te schrijven dat hij alleen akten mocht passeren in het Rechthuis te Westzaan. De schout werd omstreeks 1650 door Westzaandam overgehaald om zich in die gemeente te vestigen, tegen betaling van een aanzienlijke som geld. Ook zijn opvolgers vestigden zich te Westzaandam. In 1772 bleef de nieuw benoemde schout Simon Jongewaard echter (onder hevige protesten van Westzaandam) in Westzaan wonen. Jongewaard fungeerde tevens als dijkgraaf, gerechtsbode, vendumeester en intekenaar van de huwelijkse geboden van degenen die niet tot de gereformeerde religie behoorden. Jongewaard somde op pagina 47 van zijn in 1796 verschenen boek de door de schout genoten inkomsten op. Hij legde zijn functie in 1788 om politieke redenen neer. Zoals hiervoor al is gezegd hadden Westzaan en Krommenie lange tijd te zamen één schout. Hieraan kwam een einde in 1729, toen Krommenie een eigen schout kreeg. 2.1.2. Baljuw De bevoegdheden van de baljuw waren door koning Philips II geregeld (24 maart 1562). Desondanks kwam Westzaan zo nu en dan in opstand tegen de baljuw, hoofdzakelijk omdat deze (illegaal) zijn inkomsten trachtte te vergroten. 2.1.3. Schepenen De banne Westzaan telde zeven schepenen, die één jaar lang (van Pasen tot Pasen) hun taak vervulden. Het ene jaar kwamen er vier uit Westzaan en drie uit Westzaandam, Koog, Zaandijk en Wormerveer en het andere jaar drie uit Westzaan en vier uit genoemde dorpen. De verkiezing vond plaats door de aftredende schepenen, samen met de schepenen die het jaar daarvoor dienst hadden gedaan. Het tractement van de schepenen bedroeg in 1796 zestien gulden perjaar. ln de schepenverkiezing is in de loop van de eeuwen maar weinig verandering gebracht. Uit een attestatie van 5 december 1617 blijkt dat reeds vóór het begin van de (80-jarige) oorlog er schepenen zijn geweest of vroedschappen te Koog en Zaandijk. In tegenstelling tot hetgeen wel gezegd wordt, dat doopsgezinden niet mochten deelnemen aan de regering van de banne, blijkt uit een brief van schepenen aan Gecommitteerde Raden, d.d. 8 augustus 1628, dat tot dan toe de Mennonieten niet geweigerd hadden zitting te nemen, doch dat nu twee Mennonieten hun benoeming niet wilden aannemen. Het voorstel om dwang op hen uit te oefenen werd verworpen, en voortaan kon men wegens gemoedsbezwaren weigeren een benoeming te aanvaarden, hetgeen doopsgezinden dan ook deden. 2. 1.4. Vroedschappen Al in geschriften uit de 16e eeuw worden de Vroedschappen genoemd. die de taak uitoefenden van burgemeester, welke laatste functie in de banne Westzaan niet bestond (13 oktober 1652). Het college telde zestien leden (1796) en zij werden gekozen door de nieuwe schepenen. eveneens in de Paasdagen. In Westzaan waren er acht, te Westzaandam vier. Wormerveer twee en in Zaandijk en Koog ieder een. Zij werden meestal gekozen uit de aftredende schepenen. Jongewaard zei dat men de Vroedschappen moet zien als volksvertegenwoordigers_ of liever: als vertegenwoordigers van de burgers. die in het Het recht/ruis te Westzaan. gravure naar de tekening van J.Bulthuis. 1 790. Links.' het oude raadhuis van Saardam ( Westzaandam). 17e en 18e eeuw, naar de tekening van J. Stellingwerf. Midden: voormalig raadhuis van OostZaandam. Tekening van C .W. Bruinvis. 1848. Links de muur van de Oost:ijderkerk Ree/its: voormalig raadhuis van West:aandunL Tekening mn C. W. Bruim'is. /R-lêš. Op de achtereroncl liet dak van ile' Bullekerk. bestuur en rechtspraak 2.1.5.-2.1.8. algemeen belang toezagen op de handelingen van schouten schepenen. 2.1.5. Secretaris De taak van de secretaris in de banne is vergelijkbaar met die van de huidige gemeentesecretaris. De ban kende slechts één secretaris. die volgens Jongewaard door de rekenkamer in Den Haag werd benoemd. Aanvankelijk woonden zij in Westzaan. doch later vestigden zij zich in Westzaandam. Een klerk nam hun zaken waar in Westzaan. maar later kende Westzaan een eigen secretaris. zodat de banne belast was met twee secretarissen. 2.1.6. Thesauriers De thesauriers werden door schepenen en vroedschappen benoemd. op voordracht van de regenten van de plaats waar zij hun functie moesten uitoefenen (volgens resolutie van 28 december 1673). Als men het niet eens kon worden. vond de benoeming plaats door het voltallige college. Van de drie thesauriers zetelde er één te Westzaan. één te Westzaandam. en één voor Koog. Zaandijk en Wormerveer. die bij toerbeurt in e'e'n van deze dorpen gevestigd moest zijn (resolutie 14 april 1748). Bij de aanvaarding van hun benoeming moesten zij cautie stellen. dat is een waarborgsom (resolutie 16 mei 1748). Taak van de thesauriers was het innen van verpondingen. omslagen. erfpachten. dijkgelden. huren. recognitiën. windpachten en andere inkomsten die de banne en de polder betroffen. Uitgaven mochten door hen alleen maar met machtiging van de schepenen gedaan worden. Er waren ook voorschriften ten aanzien van de bij te houden boekhoudingen. Hun beloning was gering. pas in 1793 vond een kleine verhoging plaats. 2.1.7. Rekenmeesters De post van rekenmeester was van groot belang voor de gemeenschap'. er werden aan de functie dan ook nogal wat eisen gesteld. Jongewaard zei dat het `kundi ge. attente en arbeidzame personen` moesten zijn. die verstand hadden van “t addeeren. substraheeren. multipliceeren en divideeren`. Zij moesten weten bij welke rubrieken welke posten thuishoorden. De functie van rekenmeester werd pas ingesteld bij resolutie van 6 februari 1794. na het wanbeheer van de secretaris Zwaanhals. Er waren drie rekenmeesters: één in Westzaan. e'én in Westzaandam. en e'én in de dorpen Koog. Zaandijk en Wormerveer: zij wer,le_.f 85 den gekozen door schepenen en vroedschappen uit hun eigen college. Hun taak bestond uit het nazien van de rekeningen van schout. secretarissen en thesauriers. 2.1.8. Aandeel Koog. Zaandijk. Wormerveer en Krommenie in bestuur bonne Hiervoor is al herhaalde malen gezegd dat de dorpen Koog. Zaandijk en Wormerveer behoorden tot de banne Westzaan: bij het bespreken van de verschillende functies werd zoveel mogelijk aangegeven welke rol deze drie dorpen speelden. Hieronder wordt iets gezegd over het aandeel van de dorpen in het bestuur afzonderlijk. Koog had nooit een schepen `doch alleen maar één vroedschap die op de Koog het huishoudelijke als burgemeester waarneemt en daar benevens één weesmeester. waarvan de benoeming bij toerbeurt door Wormerveer gedaan wordt` (Loosjes). In 1645 keurden de Staten goed dat er een college gevormd werd `van zeven of acht uit der rijksten der geburen die op de Koog woonden. die toezigt zouden hebben over de ommeslagen en alle voorvallende lasten over de gemeene buren tot Koog.' Loosjes voegde er aan toe dat dit college “in de gemeene wandeling ook wel fwnf.,, (2322 -'›.›_ .3.2. vH l ; ,.- ,.`~1~~ ff'ff .,- fcfi-t'[[ - ' 4- :If .- w- _:pv -'.›~ 'f' „f ._ . ,9'._. “` _[[ › - _ .MLM :Jmnfb-Df 86 OOST'ZAANDAM 2%.”ilü' 11”'11111'11 LJ `i i'l l' “111 ' ' 11' '1.11 .'“111 '1'.11 De wapens van Oost- en Westzaandam. Kopergravure, 18e ofbegin 19e eeuw. Wapenkaart der Zaanlandse gemeenten, naar een tekening van GJ. Honig. bestuur en rechtspraak 2.1.8.-2.2.2. ,~,..-.„…-L.'.. _' _. .L_”..” 'z' WESTZAANDAM :11.1'.1”„„.' 1,11 eens den naam van Parlements Heeren (naar Engels voorbeeld) gedragen heeft'. Zaandijk had doorgaans één schepen en één vroedschap, welke laatste als burgemeester fungeerde. De banne kende namelijk officieel niet het ambt van burgemeester (1794). Wormerveer had doorgaans één schepen en twee vroedschappen die als burgemeesters fungeerden in het dagelijks bestuur. Krommenie vormde te zamen met Westzaan één schoutsambacht. Zij hadden e'e'n regering, waarvoor Krommenie en Krommeniedijk drie schepenen leverden (1642): twee voor Krommenie, één voor Krommeniedijk. Op 24 juli 1583 werd een akkoord tussen Westzaan en Krommeniedijk bereikt, waarin werd bepaald dat wanneer er geschillen zouden ontstaan met de baljuw. Westzaan twee derde en Krommenie één derde van de onkosten zou betalen. ln de zogenoemde Franse tijd werden deze dorpen alle (behalve Krommeniedijk) omgevormd tot zelfstandige gemeenten. 2.2. Bijzondere onderwerpen en ontwikkelingen in de banne van Westzaan Hiervóór zijn de belangrijkste functies die door of namens de overheid werden uitgevoerd besproken. De overheid had meer taken op het gebied van het bestuur en de rechtspraak. die hier evenwel niet behandeld kunnen worden. Hieronder wordt ingegaan op een aantal bijzondere onderwerpen de banne van Westzaan betreffend. 2.2.1. Pogingen van Westzaandam :ich uit de banne los te maken De afscheidingspogingen van Westzaandam begonnen aan het begin van de 17e eeuw. Toen de regenten van Westzaan een nieuwe begraafplaats wilden aanleggen met een toren en ook nog een schoolgebouw in Westzaandam, voelde het laatstgenoemde dorp daar niets voor. Er werd huns inziens teveel met geld gesmeten. Voor het kerkhof was een kwart van een stuk land gekocht tegen een even hoge prijs als nog enige jaren tevoren het gehele land had opgebracht. Westzaandam weigerde mee te betalen. Westzaan legde vervolgens aan de inwoners van Westzaandam aanslagen op en begon met zijn gerechtsdienaars meubilair en dergelijke van wei gerachtige inwoners te verkopen. Toen ook dit niet hielp werd de drost uit Haarlem met zijn dienaars naar Westzaandam ontboden. Daar werd hij met de dood bedreigd. Een oproer ontstond. doch de drost greep niet in. We lezen dat zijn mensen alleen deden aan eten en drinken. De baljuw, die er ook bij was, werd zelfs bedreigd en stuurde na afloop van het oproer nog eens tachtig man (november 1633). De schuldigen werden gedagvaard en pardon werd hun geweigerd. Dat alles had tot gevolg dat Westzaandam afscheiding wenste uit de banne Westzaan. Al lereerst probeerden zij sympathie voor dit idee te wekken bij de overige Zaandorpen. Deze bleven aarzelen. De vrijheid lokte. maar de vraag was of deze betaalbaar zou zijn. Aangezien ook Westzaan niet zeker van de afloop was lieten Westzaan en Westzaandam door middel van een notaris aan Zaandijk vragen wat dit dorp nu eigenlijk wilde. Toen het antwoord niet bevredigend was. ging Westzaandam met Westzaan onderhandelen. Zij ontmoetten geen tegenstand en bereikten al in september 1641 een akkoord. Een nieuw akkoord kwam op 22 maart 1642 tot stand, dat aangevuld werd met een toestemming tot het instellen van een eigen rechtbank. Dit laatste weigerden de Staten (2 mei 1644). De ruzies over deze weigering liepen zo hoog op dat het bansbestuur aan de Staten vroeg het gehele akkoord nietig te verklaren, maar dit gebeurde alleen ten aanzien van de scheiding van rechtspraak, de andere akkoorden bleven in stand. Intussen waren Koog. Zaandijk en Wormerveer een eigen actie begonnen om zelfstandig te worden. De banne Westzaan had hierin toegestemd, doch er is niets van gekomen. Het was dus allemaal geheel van de baan. In 1729 waagde Westzaandam een nieuwe poging, maar weer zonder succes. Wel wist Westzaandam in bestuurszaken een zekere zelfstandigheid te verkrijgen. Op 7 oktober 1634 hadden de regeerders van Westzaandam al op eigen gezag een resolutieboek aangelegd. 2.2.2. Koop van de ambachtsheerlijkheid Hoewel de hoge overheid op 12 maart 1456 aan de banne van Westzaan had beloofd dat deze nooit van de grafelijkheid zou worden gescheiden, werd deze belofte uiteindelijk niet nagekomen. Drie eeuwen waren voor de overheid blijkbaar te lang om gedane beloften te kunnen houden. De Staten verkeerden in geldnood en besloten rechtspraak en bestuur over een aantal dorpen als ambachtsheerlijkheden aan de meestbiedende te verkopen. Een goede belegging voor kooplieden-regenten, die hun aanzien wilden vergroten door zich “heer van een heerlijkheid' te kunnen noemen. In het geval van Westzaan kocht de banne Westzaan zelf de heerlijkheid. Reeds in 1721 hadden de Staten besloten tot verkoop over te gaan. Westzaan verzette zich heftig en beriep zich op het privilege van 12 maart 1456. Verbazingwekkend is het antwoord van de Staten op dit protest: ' . . .zoude worden gesproken over de sommen. welke zij zouden genegen zijn te geeven bij wege van voor of uitkoop om te acquireren de ambachtsheerlijkheid met de gevolgen van dien.` Met andere woorden: als jullie de ambachtsheerlijkheid zelf kopen voor een redelijke som, hebben jullie niet te klagen! Westzaandam wenste zeggenschap in de koop en eiste verandering in de regeringsvorm. De Staten weigerden hierop in te gaan. Op l juni 1729 werd de koop gesloten door Westzaan voor 300.000 gulden. De ambachtsheerlijkheid van Krommenie, die tot dan toe altijd verbonden was geweest met Westzaan, werd afzonderlijk verkocht aan Krommenie. De voorwaarden van de verkoop werden in 19 artikelen neergelegd die in het boek van Jongewaard zijn na te lezen. Een voorbehoud werd gemaakt ten aanzien van de rechten van de baljuw. Hem kwam blijkbaar het recht toe van approbatie (goedkeuring) van de benoeming van predi 'ii' . 'i _' M? :' š ' ,'l ' “Hiph?`d m 11.; n ' ` 1L'w'dlè4?! . ›` gti-ill!Â? \ t. .'01 li. l lll .al . . _ r-:`. '3“'. _ ._ u _ ' „ “A _ . __ _.. r '4 ”' Wapen der stad Zaandam, van een onderschrift voorzien door mr. J .C . Honig en gedateerd 16 nov. 1816. bestuur en rechtspraak 2.2.2.-2.3. kanten en schoolmeesters; hij kon ook aanspraak maken op rechten die feitelijk aan de Rekenkamer toekwamen. Zij worden hier niet verder genoemd. De Staten konden deze rechten niet terzijde schuiven. Zij beloofden dat Westzaan ook deze rechten zou krijgen bij de dood van de toenmalige baljuw van Bloys. Hevige ruzies tussen de dorpen van de banne onderling, vooral over het verhogen van het aantal schepenen van zeven tot negen, hadden tot gevolg dat de Staten op 26 april 1730 een nadere uitleg gaven over de koopvoorwaarden. Tal van ruzies over de verdeling van de betaling van de koopprijs en over de benoemingen van functionarissen volgden. Daar de ambachtsheerlijkheid in het bezit gekomen was van een rechtspersoon (de banne) en niet van een natuurlijk persoon, moest er iemand worden aangewezen die namens de banne als ambachtsheer fungeerde, een zogenaamde sterfman. Bij diens dood moest het leen opnieuw bij de Staten verheven worden namens de banne op naam van een nieuwe sterfman. 2.2.3. Verhouding tussen West- en Oostzaandam Toen in de 13e eeuw de Zaan door een dam met een sluis was afgesloten ontstond allereerst bewoning aan de Oostzijde en pas later aan de Westzijde van deze dam. Tussen de bewoners van beide kleine dorpen bestond aanvankelijk een nauwe band, die werd versterkt door het stichten van een kapel te Oostzaandam (zie ook: 1.2.7.). Op 25 oktober 1604 verleenden de Staten octrooi aan de armenvoogden van Zaandam, zowel de Oost- als de Westzijde. om ook één duit op de gulden te heffen van verkopingen van roerend goed (boelhuizen). Tevoren werd deze duit alleen geheven bij de verkoop van onroerend goed. De Staten motiveerden dit gemeenschappelijk octrooi met het feit dat Oost- en Westzaandam wel tot twee aparte rechtskringen behoorden, doch altijd gemeenschappelijke armenvoogden gehad hadden (reeds in 1539). Op 28 december 1619 maakten de regenten van Oost- en Westzaandam samen een ordonnantie op het begraven van de doden in de kerk en op het kerkhof. Vermoedelijk stond ook de school te Oostzaandam. hoewel dat in “de orde en reglement op ,t bedienen van de school tot Zaardam, niet met zoveel woorden werd gezegd (28 december 1619). Op rekwest van burgemeesters, schepenen en vroedschappen van “Zaerdam in Waterland” (bedoeld is Oostzaandam) verleenden de Staten op 21 maart 1631 octrooi om een weeshuis op te richten. Volgens het opschrift gold dit octrooi voor Zaandam aan de Oostzijde en Zaandam aan de Westzijde. Kort daarna weigerde Oostzaandam evenals Westzaandam (zie: 2.2.1.) mee te betalen aan de aanleg van een nieuw kerkhof met toren en van een school te Westzaandam, zoals de regenten te Westzaan dat wilden. In Oostzaandam was pas een nieuw kerkhof aangelegd, de school voldeed goed en een toren bij het kerkhof was totaal overbodig. De bestaande regeling tussen Oost- en Westzaandam werkte tot ieders tevredenheid; zij hadden gemeenschappelijk een kapel, een school, een weeshuis en “vroemoershuijs' (huis voor de vroedvrouw), volgens een verklaring van 25 oktober 1633, afgelegd door inwoners van Westzaandam. Oostzaandam betaalde twee derde deel van de kosten en Westzaandam één derde deel. Ook de armen werden door beide dorpen gemeenschappelijk onderhouden (16 januari 1634). Oostzaandam voerde evenwel ten onrechte aan dat de Gereformeerden in Westzaandam zich niet van hen wilden afscheiden. Uit een verklaring van 29 november 1633 blijkt dat de Gereformeerden in Westzaandam wel een eigen kerk wilden. De Staten verboden elke verandering in de bestaande toestand, totdat er een rechterlijke uitspraak was gedaan. Die kwam op 25 juni 1635 van het Hof van Holland. Dit Hof beval een algehele scheiding tussen Oost- en Westzaandam. Deze uitspraak werd door de Hoge Raad bevestigd (4 april 1636). De uitvoering van dit vonnis maakte een aantal regelingen noodzakelijk, die hier verder niet worden besproken. 2.2.4. Vereniging van West- en Oostzaandam tot de stad Zaandam Het Franse bewind ging uit van een beleid van zoveel mogelijk concentraties, waardoor administratieve rompslomp werd vermeden. Van die gedachte uitgaande schreef de landdrost van het departement van de Zuiderzee aan Oost- en Westzaandam om te vernemen, of zij iets voelden voor combinatie met een andere gemeente (oktober 1809). Westzaandam hield het in zijn antwoord in het vage: niemand zou een gemeente belast met 50.000 gulden schuld en weinig inkomsten als partner willen hebben. Oostzaandam antwoordde kort en bondig: 'combinatie of splitsing komt bij ons niet te passe.' Na ontvangst van de beide rapporten zag de landdrost van vereniging van Oost- en Westzaandam af. Bij de nieuwe rechterlijke indeling van 18 oktober 1810 werden Oost- en Westzaandam als zelfstandige gemeenten onder het arrondissement Hoorn geplaatst. In een nieuw plan van 16 september 1811 behielden beide gemeenten ook hun zelfstandigheid. Op 17 april 1811 waren er in de Zaanstreek drie vredegerechten gevormd, te Westzaan, Westzaandam en Oostzaandam. Deze indeling wekte bij alle betrokkenen veel tegenstand. Aan Hendrik Christiaan [[Göbe1, de maire (burgemeester) van Westzaandam, werd opgedragen een brief aan de prefect te schrijven. In deze brief wees Göbel erop, dat Oost- en Westzaandam eigenlijk een economische en sociale eenheid vormden. Zij hadden verder samen één commissaris van politie, die bij twee vredegerechten (Oost-en Westzaandam) dienst zou moeten doen. Göbel stelde voor om alle Zaanse dorpen onder één vredegerecht te brengen, met één commissaris van politie. De prefect bleef onwillig en het rekwest werd terug ontvangen (op 13 oktober 1811), met de opmerking dat het veel formele onjuistheden bevatte en beneden de maat was wat taal en spraakkunst betrof (het was in het Frans opgesteld). Het kan echter geen toeval zijn, dat acht dagen later (op 21 oktober 1811) het grote decreet werd afgekondigd, waarbij Oost- en Westzaandam werden verenigd tot de stad Zaandam. Vermoedelijk (waarschijnlijk?) heeft de brief van Göbel de doorslag gegeven. Göbel had hierbij voor ogen maire te worden van een verenigd Zaandam, liefst met alle andere Zaandorpen er ook nog bij. Göbel is in de geschiedenis een dubieuze fi 87 guur. Hij stond in hoog aanzien bij de Fransen, maar in de Zaanstreek werd hij lHein de Draaijer` genoemd, hoewel zijn dubbelhartige spel niet geheel werd doorzien. 2.2.5. Stadsrecht van Zaandam In 1811 werd Zaandam een stad (zie: 2.2.4.) De betekenis hiervan was dat de gemeente als eerste klasse werd beschouwd; dit voorrecht ging echter weer spoedig teniet. Toen Den Haag in 1810 stad werd, werd een reden voor deze verhef?ng aangegeven: de maire verkreeg het recht om aanwezig te zijn bij de kroning van Napoleon. Dit beeld zal Göbel voor ogen hebben gestaan: als hoofd van de stad Zaandam en als ridder van het Legioen van Eer, als slippendrager te mogen fungeren bij de kroning. Het 'stad zijn, had wel gevolgen voor Zaandam. Na de verdrijving van Napoleon erkende de teruggekeerde Koning Willem I de stad Zaandam. Zij werd op 26 augustus 1814 een stemhebbende stad en kreeg als zodanig stem in de benoeming van Provinciale Staten. Eindelijk was dan het ideaal verwezenlijkt, waarvoor een paar eeuwen lang vergeefs was gestreden. 2. 3 . Assendelft Toen in paragraaf 1.2.6. werd vermeld dat de geschiedenis van bestuur en rechtspleging voor Assendelft enigszins afwijkt van die in de overige dorpen, is niet gewezen op het feitelijke isolement waarin het dorp raakte toen het van 1573 tot 1576 door Spaanse troepen was bezet. Min of meer noodgedwongen koos men de Spaanse kant, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Zaandorpen, die Staats waren en dientengevolge aan plundering en verwoesting door de Spanjaarden blootstonden. De tegenstelling tussen enerzijds Assendelft en anderzijds bijvoorbeeld Westzaan en Krommenie is hierdoor alleen maar aangescherpt. In het midden van de 17e eeuw werden de Heren van Renesse vn'jheer van Assendelft. Zij vestigden zich in slot Assumburg en inden van daaruit hun inkomsten uit belastin /nw ere/e nᔠ/Frnen n/fr _ J'f

  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/attic/bestuur.1444679440.txt.gz
  • Laatst gewijzigd: 2020/09/06 18:22
  • (Externe bewerking)