bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisie Vorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1 [2018/07/15 12:53]
jan [1.2.6. Assendelft]
bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1 [2020/09/11 18:16] (huidige)
jan
Regel 1: Regel 1:
- +<page-header> 
-<WRAP tabs>+==== Bestuur en rechtspraak tot ca. 1600 ==== 
 +</page-header> 
 +<nav type="pills" justified="true">
   * [[bestuur:start|Inleiding]]   * [[bestuur:start|Inleiding]]
-  * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1|Tot ca. 1600]] +  * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1|Tot  1600]] 
-  * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_2|Van ca. 1600 tot en met 1813]]+  * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_2|Van 1600 tot 1813]]
   * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_3|Na 1813]]   * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_3|Na 1813]]
- +</nav>  
-</WRAP>  +\\ 
- +\\
-==== Bestuur en rechtspraak tot ca. 1600 ====+
 === 1.1. Algemeen === === 1.1. Algemeen ===
  
Regel 23: Regel 24:
 Tot circa de 5e eeuw behoorde Kennemerland tot Germania. Wat met de naam 'Germania' wordt betitelt is niet anders dan een verzameling van aparte stammen. Eén daarvan, de Friezen, bewoonde het kustgebied zelfs tot in Frankrijk. Zij werden door de Franken onderworpen, tenminste voor wat betreft het gebied beneden de Oude Rijn, die toen bij Katwijk in zee stroomde. Voor de ontwikkeling van bestuur en rechtspraak kijken we dus eerst naar de Germaanse tijd.  Tot circa de 5e eeuw behoorde Kennemerland tot Germania. Wat met de naam 'Germania' wordt betitelt is niet anders dan een verzameling van aparte stammen. Eén daarvan, de Friezen, bewoonde het kustgebied zelfs tot in Frankrijk. Zij werden door de Franken onderworpen, tenminste voor wat betreft het gebied beneden de Oude Rijn, die toen bij Katwijk in zee stroomde. Voor de ontwikkeling van bestuur en rechtspraak kijken we dus eerst naar de Germaanse tijd. 
  
-De verschillende Germaanse stammen hadden geen gemeenschappelijk bestuur en rechtspraak; er was slechts sprake van een stamrecht. De eerste mededelingen hierover zijn te vinden in het boek Germania van de beroemde Romeinse historicus [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Publius_Cornelius_Tacitus|Publius Cornelius Tacitus]] (56-117). Hij schreef in het Latijn en gebruikte dus Latijnse namen voor de instellingen die hij aantrof. Hij weet dat de stam of civitas verdeeld was in pagi of gouwen, die op hun beurt weer bestonden uit een aantal vici. De naam gouw heeft vermoedelijk betrekking op de militaire indeling die een duizendschap inhoudt, die op zijn beurt weer verdeeld was in honderdschappen of centenae. Deze hadden een Centenarius als aanvoerder, tevens hoofd van het rechtsdistrict. De centenae werd gevormd door de gezinshoofden. Het gezin was dus toen de hoeksteen van de samenleving. [{{:bestuur:bestuur1.jpg |Reconstructie-tekening van een driebeukig hallehuis uit het begin van de jaartelling naar archeologische gegevens (tekening uit S. de Jong en J. Schipper uit: Gebouwd in de Zaanstreek) }}]+De verschillende Germaanse stammen hadden geen gemeenschappelijk bestuur en rechtspraak; er was slechts sprake van een stamrecht. De eerste mededelingen hierover zijn te vinden in het boek Germania van de beroemde Romeinse historicus Publius Cornelius Tacitus (56-117). Hij schreef in het Latijn en gebruikte dus Latijnse namen voor de instellingen die hij aantrof. Hij weet dat de stam of civitas verdeeld was in pagi of gouwen, die op hun beurt weer bestonden uit een aantal vici. De naam gouw heeft vermoedelijk betrekking op de militaire indeling die een duizendschap inhoudt, die op zijn beurt weer verdeeld was in honderdschappen of centenae. Deze hadden een Centenarius als aanvoerder, tevens hoofd van het rechtsdistrict. De centenae werd gevormd door de gezinshoofden. Het gezin was dus toen de hoeksteen van de samenleving. [{{:bestuur:bestuur1.jpg |Reconstructie-tekening van een driebeukig hallehuis uit het begin van de jaartelling naar archeologische gegevens (tekening uit S. de Jong en J. Schipper uit: Gebouwd in de Zaanstreek) }}]
  
 Aan het hoofd van de stam stond vaak een koning, een rex, die door het volk werd gekozen. Aan het hoofd van een gouw stond een gouwvorst, een princeps. Bestuur en rechtspraak waren niet gescheiden. De vrije mannen kwamen bijeen in het concilium civitatis, de grote volksvergadering, maar ook in kleinere stambijeenkomsten. Men kende reeds een indeling naar standen: edelen, vrijen, half-vrijen en knechten. Om aan de volksvergadering deel te nemen, moest men vrij zijn en in het bezit van grond. Ook was het een vereiste dat men gezinshoofd was. In het concilium civitatis werd rechtgesproken, gehandeld over oorlog en vrede, zo nodig een gouwvorst gekozen en werden andere bestuurszaken behandeld.   Aan het hoofd van de stam stond vaak een koning, een rex, die door het volk werd gekozen. Aan het hoofd van een gouw stond een gouwvorst, een princeps. Bestuur en rechtspraak waren niet gescheiden. De vrije mannen kwamen bijeen in het concilium civitatis, de grote volksvergadering, maar ook in kleinere stambijeenkomsten. Men kende reeds een indeling naar standen: edelen, vrijen, half-vrijen en knechten. Om aan de volksvergadering deel te nemen, moest men vrij zijn en in het bezit van grond. Ook was het een vereiste dat men gezinshoofd was. In het concilium civitatis werd rechtgesproken, gehandeld over oorlog en vrede, zo nodig een gouwvorst gekozen en werden andere bestuurszaken behandeld.  
Regel 138: Regel 139:
 De zittingen hadden iedere vrijdag op de Dingstal, later in het Rechthuis, plaats en begonnen 's middags om één uur. Ernstiger zaken werden in handen gesteld van de hoge vierschaar, baljuw en leenmannen. De leenmannen, meestal zeven, waren aanvankelijk houders van de achterlenen van de heerlijkheid, maar werden ook wel gerecruteerd uit de leenmannen van de grafelijkheid in de omgeving van Haarlem. Omdat Assendelft in de wintermaanden slecht bereikbaar was, werden van december tot en met februari geen zittingen van de hoge vierschaar gehouden. De Boer, in De geschiedenis van een Hoge Heerlijkheid, noemt een aantal zeer oude rechtsgebruiken die in Assendelft nog lang gehandhaafd bleven. Bijvoorbeeld het zeventuig: bij geschillen over het eigendom van land werden de zeven naaste eigenaren van tenminste één morgen land bijeengeroepen om een uitspraak te doen. De lage vierschaar was dan gehouden om het genomen besluit rechtsgeldig te verklaren. Hetzelfde gold bij de zogenoemde swanitswet: ontstane geschillen over het gebruik of genot van land werden onderworpen aan het oordeel van drie swaennots, zwade- of landgenoten en de schepenen dienden hun uitspraak te bekrachtigen. Betrof het geschil een huis, erf of boedel, dan deden de zeven naastgelegen huiseigenaren op dezelfde manier uitspraak (boedelrecht). Tenslotte was er het boffen: men mocht van een in Assendelft gesloten koop binnen drie etmalen afzien, mits men dit boffen voor schout en schepenen bevredigend kon verklaren.  De zittingen hadden iedere vrijdag op de Dingstal, later in het Rechthuis, plaats en begonnen 's middags om één uur. Ernstiger zaken werden in handen gesteld van de hoge vierschaar, baljuw en leenmannen. De leenmannen, meestal zeven, waren aanvankelijk houders van de achterlenen van de heerlijkheid, maar werden ook wel gerecruteerd uit de leenmannen van de grafelijkheid in de omgeving van Haarlem. Omdat Assendelft in de wintermaanden slecht bereikbaar was, werden van december tot en met februari geen zittingen van de hoge vierschaar gehouden. De Boer, in De geschiedenis van een Hoge Heerlijkheid, noemt een aantal zeer oude rechtsgebruiken die in Assendelft nog lang gehandhaafd bleven. Bijvoorbeeld het zeventuig: bij geschillen over het eigendom van land werden de zeven naaste eigenaren van tenminste één morgen land bijeengeroepen om een uitspraak te doen. De lage vierschaar was dan gehouden om het genomen besluit rechtsgeldig te verklaren. Hetzelfde gold bij de zogenoemde swanitswet: ontstane geschillen over het gebruik of genot van land werden onderworpen aan het oordeel van drie swaennots, zwade- of landgenoten en de schepenen dienden hun uitspraak te bekrachtigen. Betrof het geschil een huis, erf of boedel, dan deden de zeven naastgelegen huiseigenaren op dezelfde manier uitspraak (boedelrecht). Tenslotte was er het boffen: men mocht van een in Assendelft gesloten koop binnen drie etmalen afzien, mits men dit boffen voor schout en schepenen bevredigend kon verklaren. 
  
-Dit gebruik is zelfs tot in de [[:franse|Franse tijd]] gehandhaafd. +Dit gebruik is zelfs tot in de [[:franse_tijd|Franse tijd]] gehandhaafd. 
  
  
Regel 154: Regel 155:
  
 Karel V ging bij monde van de Staten geheel met dit voorstel akkoord. Beide dorpen kwamen na verloop van tijd tot de conclusie dat de schepenen een te zware taak op zich hadden genomen. Zij moesten in elk van de twee dorpen tweemaal per week zitting houden en bovendien alle beden en omslagen innen die de inwoners moesten opbrengen. Daar kwam nog bij dat de schepenen alle bestuurstaken én in Wormer en in Jisp moesten behartigen. Daarvoor moesten zij vaak de buren raadplegen, hetgeen tal van onvruchtbare vergaderingen ten gevolge had. Zij wensten nu een college van Raden of Vroedschappen van twintig personen om de schepenen behulpzaam te zijn en om mee te stemmen. Bovendien moesten zij meehelpen bij het innen van bedenomslagen. Zij moesten door de baljuw beëdigd worden. De Staten stemden hierin toe onder voorwaarde dat de vroedschappen zich niet bezig zouden mogen houden met 'het maken van keuren of politiën`. Bovendien bcpaalden de Staten dat de vroedschappen om de 2 of 3 jaar moesten aftreden (11 september 1565). Uit een akte van 16 februari 1567 bleek dat de baljuw uit de voordracht van een dubbeltal 20 personen tot vroedschap moest benoemen. De gekozenen zwoeren Raden en Waarschappen van Wormer en Jisp te zijn, en te komen als zij daartoe door schepenen werden opgeroepen, behalve in geval van ziekte en dergelijke. Voorts moesten zij zweren geheimhouding te betrachten en dat zij met geen ketterij besmet zijn. In 1588 maakten Wormer en Jisp bezwaar tegen het verpachten van het schoutambacht (ambt van schout). Dit gebeurde volgens hen altijd aan de meestbiedenden en niet aan de bekwaamsten. Zo was deze functie hier verpacht geweest aan Paulus van der Laen, die nu gestorven is. Beide dorpen wilden dat de pachtsom afgelost zou worden aan zijn erfgenamen, die de pacht echter niet wilden beëindigen. De Rekenkamer ging er mee akkoord dat de dorpen samen een som van 900 pond zouden betalen aan de genoemde erfgenamen, waarna de Rekenkamer Wormer en Jisp in het bezit zou stellen van het schoutambacht. De verschuldigde pachtsom mocht door de Rekenkamer te allen tijde afgelost worden met 644 pond en de belofte dat het schoutambacht niet opnieuw aan particulieren verpacht zou worden (16 januari 1588).  Op 24 september 1597 besliste het Hof van Holland dat schepenen geen keuren mochten maken buiten vroedschappen of burgemeesters om. De vereniging van Wormer en Jisp bleek niet aan de verwachtingen te voldoen. Op verzoek van Jisp brachten de Staten op 2 december 1611 de scheiding tot stand.  Karel V ging bij monde van de Staten geheel met dit voorstel akkoord. Beide dorpen kwamen na verloop van tijd tot de conclusie dat de schepenen een te zware taak op zich hadden genomen. Zij moesten in elk van de twee dorpen tweemaal per week zitting houden en bovendien alle beden en omslagen innen die de inwoners moesten opbrengen. Daar kwam nog bij dat de schepenen alle bestuurstaken én in Wormer en in Jisp moesten behartigen. Daarvoor moesten zij vaak de buren raadplegen, hetgeen tal van onvruchtbare vergaderingen ten gevolge had. Zij wensten nu een college van Raden of Vroedschappen van twintig personen om de schepenen behulpzaam te zijn en om mee te stemmen. Bovendien moesten zij meehelpen bij het innen van bedenomslagen. Zij moesten door de baljuw beëdigd worden. De Staten stemden hierin toe onder voorwaarde dat de vroedschappen zich niet bezig zouden mogen houden met 'het maken van keuren of politiën`. Bovendien bcpaalden de Staten dat de vroedschappen om de 2 of 3 jaar moesten aftreden (11 september 1565). Uit een akte van 16 februari 1567 bleek dat de baljuw uit de voordracht van een dubbeltal 20 personen tot vroedschap moest benoemen. De gekozenen zwoeren Raden en Waarschappen van Wormer en Jisp te zijn, en te komen als zij daartoe door schepenen werden opgeroepen, behalve in geval van ziekte en dergelijke. Voorts moesten zij zweren geheimhouding te betrachten en dat zij met geen ketterij besmet zijn. In 1588 maakten Wormer en Jisp bezwaar tegen het verpachten van het schoutambacht (ambt van schout). Dit gebeurde volgens hen altijd aan de meestbiedenden en niet aan de bekwaamsten. Zo was deze functie hier verpacht geweest aan Paulus van der Laen, die nu gestorven is. Beide dorpen wilden dat de pachtsom afgelost zou worden aan zijn erfgenamen, die de pacht echter niet wilden beëindigen. De Rekenkamer ging er mee akkoord dat de dorpen samen een som van 900 pond zouden betalen aan de genoemde erfgenamen, waarna de Rekenkamer Wormer en Jisp in het bezit zou stellen van het schoutambacht. De verschuldigde pachtsom mocht door de Rekenkamer te allen tijde afgelost worden met 644 pond en de belofte dat het schoutambacht niet opnieuw aan particulieren verpacht zou worden (16 januari 1588).  Op 24 september 1597 besliste het Hof van Holland dat schepenen geen keuren mochten maken buiten vroedschappen of burgemeesters om. De vereniging van Wormer en Jisp bleek niet aan de verwachtingen te voldoen. Op verzoek van Jisp brachten de Staten op 2 december 1611 de scheiding tot stand. 
- 
  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/attic/bestuur/bestuur_en_rechtspraak_1.1531652036.txt.gz
  • Laatst gewijzigd: 2020/09/06 18:38
  • (Externe bewerking)