Economische ontwikkeling vóór 1580
1 1 Economische structuur vóór 1500
1 1 1 Bodemgesteldheid, ontginning landbouw
De economische geschiedenis van de Zaanstreek is begonnen toen de eerste bewoners zich in de streek vestigden Maar niemand weet precies wanneer dat is gebeurd. Wie deze geschiedenis wil beschrijven moet daarom voor zichzelf ergens een, betrekkelijk willekeurig, vertrekpunt kiezen. In deze bijdrage is gekozen voor het jaar 1488. In de hierna volgende bladzijden worden de hoofdlijnen van vijf volle eeuwen economische geschiedenis van de Zaanstreek sinds 1488 geschetst. De keuze van het beginpunt 1488 is niet helemaal toevallig. Het jaar 1488 ligt ongeveer halverwege de eerste periode in de geschiedenis van de Zaanstreek 1477-1514, waarin de economische toestand met een vrij grote mate van duidelijkheid uit de beschikbare bronnen kan worden afgeleid.
In de eeuwen voor 1488 was het woeste Zaanse veengebied, dat gedeeltelijk uit moerassig broekland en gedeeltelijk uit hoger gelegen heide, wildernis en woud bestond, doorsneden door veengeulen en wateringen, vanuit Kennemerland ontgonnen en bevolkt. Het land werd volgens geometrische patronen verkaveld en tot een stelsel van langgerekte percelen, vennen, omgeven door kavelsloten en weteringen, omgebouwd. De vennen dienden aanvankelijk zowel voor akkerbouw als veeteelt, terwijl een deel als ruigten bleef voortbestaan. Maar tegen het einde van de 15e eeuw was de Zaanse cultuurgrond vrijwel uitsluitend voor het houden van koeien en als hooiland in gebruik. Hier en daar werd nog wat graan verbouwd op smalle baggerstroken langs de sloten. De wateringen en kavelsloten dienden als perceelscheidingen en ontwateringskanalen, terwijl de bredere tevens als vaarwegen werden benut.
In het algemeen was de bodemkwaliteit niet gunstig voor de agrarische ontwikkeling van de streek. Ook de turf, die in de Zaanstreek kon worden gestoken of getrokken was van inferieure kwaliteit. Er heeft in de Zaanstreek nimmer commerciële turfwinning op grote schaal, zoals in andere delen van Nederland, plaatsgevonden. De gewonnen turf diende slechts plaatselijke en particuliere behoeften.
De voor de akkerbouw en veeteelt ongunstige bodemgesteldheid werd in sterke mate mede bepaald door de moeilijke beheersbaarheid van het waterpeil. De Zaanstreek heeft door de eeuwen heen te kampen gehad met wateroverlast. Daartoe hebben veranderingen in de waterspiegel, bodemdalingen, in het bijzonder tengevolge van oxydatie en inklinking, afkalvingsprocessen en van tijd tot tijd optredende stormrampen, veelal gepaard gaande met dijkdoorbraken, bijgedragen. Tegen het einde van de 14e eeuw waren de Zaanlanden door een ring van hoge dijken, burgen en dammen zoals de Zaander-, de Knollen- en de Nieuwendam, tegen het buitenwater beschermd. Maar de talrijke wielen achter deze dijken tonen aan hoe kwetsbaar het land bij storm en ontij bleef. Het valt dan ook niet te verwonderen dat tegen het einde van de 15e eeuw alom in de Zaanstreek werd geklaagd over landverlies en hoge lasten van dijkherstel.
1.1.2 Agrarische oeverbevolking
Omstreeks 1500 telde de Zaanstreek naar schatting ruim 7.000 inwoners. De totale oppervlakte aan land was in diezelfde tijd 5 500 morgen. Als men nu aanneemt, dat een boerenhuishouding, bij de toentertijd geldende landbouwtechnische mogelijkheden, op 10 morgen een blijvend en redelijk bestaan kon vinden, dan kan men stellen dat in de Zaanstreek in 1488 maximaal zo'n 600 huishoudingen in redelijke en blijvende mate van de landbouw, in het bijzonder de veeteelt, zouden hebben kunnen leven, dat is 50 á 60 % van de totale bevolking.
Tegen het einde van de 15e eeuw bestond er in de Zaanstreek, zoals op grote delen van het Noordhollandse platteland, een duidelijke wanverhouding tussen de bevolkingsomvang en de agrarische mogelijkheden van de natuurlijke omgeving. Er was sprake van een agrarische overbevolking. Het is niet te gewaagd te veronderstellen dat omstreeks 1488 zo'n 40% van de bevolking van de Zaanstreek eigenlijk van een bestaan buiten de agrarische sector afhankelijk was. Een deel van de inwoners vertrok naar de omliggende steden, voornamelijk Amsterdam, om daar in het levensonderhoud te voorzien. Binnen de agrarische sector leidde de overbevolking er veelal toe dat men van minder dan 10 morgen moest proberen rond te komen.
1.1.3 Alternatieve bestaansmiddelen visserij scheepvaart, huisnijverheid
Het is bekend dat Zaankanters zich reeds in de 14e eeuw met de binnenscheepvaartplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBeurtvaart binnenvaart
Het vervoer te water is duizenden jaren afhankelijk geweest van óf menselijke of dierlijke spierkracht óf van de wind als krachtbron. Het kon alleen plaats hebben met geroeide of gezeilde vaartuigen, dan wel met voortgeboomde of met een jaaglijn getrokken scheepjes. Zeker in de waterrijke Zaanstreek waren de bewoners vrijwel geheel op het vervoer te water aangewezen, hetzelfde gold voor de aan- en afvoer van de bedrijven, die dan ook aan vaarwater waren gesitueerd. De Zaa… bezig hielden. In 1354 verkregen Westzaanden en Krommenie een tolprivilege voor het vervoer van zuivel en vis door geheel Holland. In 1463 kwamen schippers uit Krommenie, Assendelft, Oostzaan en Zaandam op de markt te Deventer. In 1494 werd melding gemaakt van deelneming aan de Rijnvaart door inwoners van Westzaanden en Krommenie.
In 1514 voer een groot aantal Zaankanters als bootsgezel op de oost-westvaart en op de haringvaartplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigHaringvisserij
Tak van visserij, in de 15e en 16e eeuw van groot belang voor de Zaanstreek. Het centrum van de omvangrijke Noordhollandse haringvisserij was De Rijp. Als vanzelfsprekend profiteerden daardoor vooral Wormer en Jisp van deze vorm van zeevisserij. De bloeiperiode duurde voort tot in de. Over Wormer en Jisp werd in 1494 gezegd dat heure gheheele neringhe meest staet upt visschen ter zee met buyssen ende andere schepen. We mogen wel stellen, dat tegen het einde van de 15e eeuw een belangrijk deel diegenen die geen bestaan meer konden vinden in de landbouw op binnen- en zeeschepen voer of ter haringvangst toog.
Er was omstreeks 1488 ook een begin van plaatselijke industriële ontwikkeling. In Assendelft hield men zich bezig met zuivelbereiding en linnenweverij, in Oostzaan met linnenblekerijplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBlekerij
Tak van nijverheid met als doel een zuiver witte kleur te geven aan van nature grauwe textielsoorten zoals linnen en katoen. Tegenwoordig worden de vezels of garens daarvan met chemische middelen gebleekt, vroeger behandelde men de geweven stoffen, later ook de garens, door ze te spoelen in een mengsel van plantenas en water. Hierna volgde een behandeling met zure melk, vervolgens werd met schoon water gespoeld en tenslotte stelde men het materiaal bloot aan zonlicht. De op deze manier…. Met betrekking tot Wormer en Jisp werd melding gemaakt van vrouwen die breien en spinnen. In elk van deze gevallen ging het om een schamele huisnijverheid, ten dele als nevenbedrijf van de landbouw. In het algemeen kan men zeggen dat omstreeks 15(X) de economische toestand in de Zaanstreek niet rooskleurig was. In Assendelft werd in 1514 10 à 15% van de bevolking als arm aangemerkt, in Wormer en Jisp ruim 40%, in Oostzaan en Oostzaandam 25%.
1.2 Economische veranderingen in de 16e eeuw
1 2 1 Veeteelt en zuivelbereiding
Tussen 1514 en de Spaanse tijd, de Troubel, veranderden de hoofdlijnen van de economische structuur van de Zaanstreek nog weinig. Wel werden de eerste tekenen zichtbaar van ontwikkelingen die na 1580 het economisch profiel van de streek zouden gaan bepalen.
In de gehele Zaanstreek nam het voor veeteelt beschikbare areaal toe. In 1514 was nog maar 40% van de grond in bezit van de plaatselijke bevolking de overige 60% behoorde aan poorters te Amsterdam, Haarlem, Alkmaar en aan de adel en geestelijkheid. In de loop van de 16e eeuw werd steeds meer land door de boeren in eigendom verworven. Van Assendelft is bekend, dat in 1562 reeds een kleine 90% van de grond aan eigenaren in het dorp zelf toebehoorde.
Hoewel in sommige delen van de streek het zeer kleine agrarische bedrijf bleef overheersen, in de periode 1553-1558 was te Wormer nog 60 % van de bedrijven kleiner dan 2 morgen, nam de gemiddelde bedrijfsgrootte in de loop van de 16e eeuw vermoedelijk toe. In Assendelft was in 1562 27% van de boerenbedrijven kleiner dan 10 ha, 16% echter groter dan 15 ha.
Assendelft had de grootste veestapel in de streek en was het belangrijkste centrum van zuivelbereiding. Daarnaast werd, omstreeks het midden van de 16e eeuw, melding gemaakt van zuivelmakerij in de bannenplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBanne
Zie: Ban (banne) en Bestuur en rechtspraak 1.2.4. van Oost- en Westzaanden. De zuivelbereiding vormde een van de pijlers van de Zaanse ventjagerij op de markten van onder andere Amsterdam, Haarlem, Dordrecht en Deventer. In 1526 kregen de inwoners van Westzaanden, Krommenie en Krommeniedijk verlof van Karel V om hun koren, zaad en zuivel te verkopen waar zij dat wilden, hetgeen een belangrijke stimulans was voor de ontwikkeling van de 16e en 17e eeuwse Zaanse zuivelhandel.
1.2.2 Haringvaart Oostzeevaart
Wormer en Jisp werden in de 16e eeuw een centrum van haringvangst. De bevolking voer niet alleen in loondienst of elders, in Amsterdam en in de andere Zuiderzeesteden, thuishorende schepen, maar had ook eigen scheeps- en nettenrederijen. Er zijn berichten overgeleverd, dat in de tweede helft van de 16e eeuw 70 haringbuizen te Wormer en Jisp werden toegerust. Daarnaast namen schippers uit Wormer deel aan de Oostzeevaart. De harigvaart van Wormer en Jisp vormde de basis waarop in deze dorpen zich een aantal ambachtelijke toeleveringsbedrijven kon ontwikkelen. Omstreeks 1550 werden er in beide dorpen haringbuizen en andere kleinere zeeschepen gebouwd en gerepareerd. Er vestigden zich vluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden die de zeildoekweverij introduceerden. Voorts werd in deze tijd melding gemaakt van de eerste beschuitbakkerijen en van bierbrouwerijen. Hoewel Zaankanters op de Oostzeevaart emplooi vonden, was er in de 16e eeuw nog geen sprake van een zelfstandige Zaanse Oostzeevaartrederij. De schepen waarop Zaankanters als schipper of bootsgezel voeren, hoorden vrijwel zonder uitzondering elders, vooral te Amsterdam, thuis. In 1528 passeerden 32 schepen met een schipper afkomstig uit de Zaanstreek de Sonttol.
De meeste schippers kwamen uit Wormer, Oostzaan en Zaandam. In de penode 1536-1570 kan het aantal schepen met een schipper uit een van de Zaandorpen dat in oostwaartse richting door de Sont voer, op gemiddeld 12 à 15 per jaar worden gesteld. De beschikbare cijfers laten zien dat in de 16e eeuw de Oostzeevaart voor de Zaanstreek nog (steeds) een bescheiden betekenis had.
1.2.3 Kleinschaligheid en afhankelijkheid
De Zaanse economie van voor de Troubel wordt gekenmerkt door kleinschaligheid en afhankelijkheid. Het boerenbedrijf was klein, het plaatselijke niet-agrarische bedrijf werd als huisarbeid of klein-ambachtelijk uitgeoefend. Een groot deel van de bevolking was voor zijn levensonderhoud aangewezen op arbeid in loondienst van stedelijke rederijen. De streek had buiten zuivel en vis geen grondstoffen waarop een verdere niet-agrarische ontwikkeling zou kunnen worden gebaseerd.
1 2 4 Demografische en godsdienstige ontwikkelingen.
Over de ontwikkeling van de bevolkingsomvangplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBewoningsgeschiedenis
Bodemvondsten hebben aangetoond dat de Zaanstreek reeds vóór het begin van de jaartelling bewoners had. De oudste sporen daarvan zijn in 1975 aangetroffen in het westelijk deel van de Assendelver polders, de daar tot nu toe gevonden vroegste bewoning dateert van omstreeks 600 jaar v.Chr. Zie: in de 16e eeuw is weinig bekend. De schaarse beschikbare gegevens duiden op een bevolkingstoeneming van 40 à 50% tussen het begin van de eeuw en de Troubel, althans in de banne van Westzaanden en Krommenie. Voorts kan uit de toeneming van het aantal huizen in de dorpen Westzaandam, Koog, Zaandijk en Wormerveer worden afgeleid dat in de loop van de 16e eeuw de occupatie van de westelijke Zaanoevers op gang kwam. In 1573 werd een groot deel van de Zaanse dorpen, tengevolge van krijgshandelingen tussen Geuzen en Spanjaarden, verwoest. De bevolking vluchtte, hetgeen een abrupte daling van het aantal inwoners van de Zaanstreek inhield. Er is voorts in de 16e eeuw voor de Troubel een sterke mate van mobiliteit geweest. Deze mobiliteit hing met verschillende factoren samen. In de eerste plaats met de toenemende oriëntatie van een deel van de Zaanse beroepsbevolking op bestaansmogelijkheden in de omliggende steden, in het bijzonder Amsterdam. In de penode 1530-1580 verwierven ongeveer 90 Zaankanters, voornamelijk uit Oostzaan, Westzaan en Zaandam, het poorterschap van Amsterdam. In de tweede plaats hing de mobiliteit samen met de sociaal-godsdienstige bewegingen in de eerste helft van de 16e eeuw. De Zaanstreek was een toevluchtsoord voor protestantse, met name doperse vluchtelingen. Anderzijds trokken Zaanse Dopersplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigDoopsgezinden (Doopsgezinde gemeenten)
Protestants kerkgenootschap, broederschap, van grote betekenis in de Zaanse geschiedenis, zowel doordat de ondernemersstand sinds de 17e eeuw overwegend doopsgezind was als door het feit dat de leefgewoonten der doopsgezinden een stempel drukten op de streekmentaliteit. in 1534 in groten getale over de Zuiderzee op weg naar het Duizendjarig Rijk dat in Munster gesticht zou worden, werden velen hunner verbannen of geëxecuteerd en moesten anderen voor de katholieke en keizerlijke overheid vluchten 'mit hoer scuyten doer hoer wateringen, die sij menichfoldelick streckende hebben achter hoer huysen en die responderen an de meeren.'
Er bestaat ongetwijfeld verband tussen de sociaal-economische toestand van de Zaanstreek in de eerste helft van de 16e eeuw en de concentratie van Dopersen in die streek De eerste helft van de 16e eeuw werd gekenmerkt door veel armoede In de penode 1530-1540 ontstond bovendien grote werkloosheid onder bootsgezellen. Armoede, werkloosheid en door het wegvallen van graanaanvoer uit de Oostzeelanden ontstane voedseltekorten vormden gunstige omstandigheden voor sociaal-radicale bewegingen als die der Wederdopers. Reeds in 1492 hadden verarmde boeren en andere scamele gesellen uit de Zaanstreek zich bij het rebellerende kaas- en broodvolk aangesloten. Sedert omstreeks 1520 oefende de Wederdoperij een grote aantrekkingskracht uit op de verarmde en/of werkloze agrarische en varende bevolking. De intensieve relaties met Amsterdam, waar de Wederdoperij sterk verbreid was, zullen de sociaal-godsdienstige ontwikkelingen in de Zaanstreek mede hebben beïnvloed.
Toen na het echec van Munster de Doperse beweging zowel maatschappelijk als godsdienstig in rustiger vaarwater belandde, kwamen al spoedig na 1540 in de Zaanstreek Mennonitisch georiënteerde Doopsgezinde gemeenten tot ontwikkeling. Vooral in hun Waterlandse variant vormden deze gemeenten een bakermat van tolerantie, soberheid en arbeidzaamheid, eigenschappen die de economische ontwikkeling van de Zaanstreek na 1580 in sterke mate zouden beïnvloeden. Met de Wederdopers en later de Doopsgezinden heeft de Zaanstreek in de 16e eeuw, in het bijzonder in de banne van Westzaanden en Krommenie, een actieve en geëngageerde bevolkingsgroep gekregen, die de economische en maatschappelijk-politieke ontwikkeling van de streek na de Troubel gedurende enkele eeuwen zou schragen en kleuren
1.2.5 Stad en platteland economische tegenstellingen
Reeds voor 1580 bleek tussen de Zaanstreek en Amsterdam een nauwe economische band te bestaan. Zaandam en Amsterdam waren aanvankelijk twee tegenover elkaar gelegen, onaanzienlijke vissersdorpen aan het IJ, dat een schakel vormde in de binnendoorvaartroutes van de Hanze tussen het Oostzeegebied en Vlaanderen. In beginsel zouden beide dorpen door hun strategische ligging aan en van deze routes, in combinatie met de haringvangst een -export, doorvoer- en stapelfunctie in de oost-west-handel hebben kunnen veroveren. Maar reeds in de 13e eeuw was het pleit ten gunste van Amsterdam beslist, eensdeels ten gevolge van de toenmalige feodale machtsverhoudingen, andersdeels doordat Amsterdam een meer voor de hand liggende toegangspoort naar het zuidelijker gelegen Hollands-Vlaamse achterland vormde.
De Zaanstreek zou zich voor 1580 in economisch opzicht in de schaduw van en ondergeschikt aan de Amsterdamse nabuur ontwikkelen. Amsterdamse poorters bezaten vele landerijen in de Zaanstreek. Amsterdam zorgde voor werkgelegenheid van Zaanse thuiswevers en -blekers, bootsvolk en schippers. De stad was afzetgebied van zuivel uit Assendelft en andere dorpen. Tezamen met andere Hollandse steden streefde Amsterdam ernaar de opkomst van capitale neeringen ten plattelande te belemmeren. Dat kwam al in 1531 tot uiting in de order op de buitennering, doch ook na 1580 werden herhaaldelijk pogingen ondernomen, overigens met wisselend succes, om de opkomst van een eigen plattelandshandel en -nijverheid in Noord-Holland te voorkomen.
In 1603 legden de Staten van Holland, op instigatie van Amsterdam, een verbod op de handel in alle buitenlandse granen in de Zaanstreek. In de eerste decennia van de 17e eeuw werden diverse plakkaten tegen de ventjagerij ten plattelande, waaronder de Zaanse, uitgevaardigd. In 1602 probeerde Edam de opkomst van de houtkoperij en scheepsbouw te Zaandam te verhinderen. In 1621 werd de aanwas van neringen buiten de steden met de 'order tegen de capitale neeringen ten plattelande' betreden. Nog halverwege de 17e eeuw moesten de Zaanse en andere Noordhollandse dorpen zich middels de bekende Korte Deductie tegen stedelijk protectionisme en tegen de belemmeringen van hun eigen economische ontwikkeling door de omliggende steden, met Amsterdam voorop, verweren.