klederdracht

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisie Vorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
klederdracht [2016/07/11 21:44]
han
klederdracht [2020/09/07 12:06] (huidige)
Regel 35: Regel 35:
 == Schorthaak == == Schorthaak ==
    
-Om het schort van voren in een mooie punt te laten uitkomen, gebruikte men de corsetpen, ook wel schorthaak genoemd. Een omslagdoek van wit batist of neteldoek, meestal afgezet met een strookje kant, completeerde het costuum. Horizontaal over de borst en rond de taille werden sierlinten gedragenversierd met een gesp of broche. Men droeg witte kousen en zwarte muilen of lage schoenen, versierd met een zilveren gesp. Rond de hals droeg men vaak de bootjeskettinggranaten of komalijnen gevat in “bootjes van goud. Na het eerste kwart van de 19e eeuw raakte de Zaanse dracht uit de mode en deed de japon haar intrede. De Assendelver vrouwen droegen een van de Zaanse dracht afwijkende kleding. Zij droegen een zeer kort jak, waarvan de taille zich iets beneden de oksels bevond. Ook droeg men buitenshuis geen kaper over de kapmaar een strooien hoed met een zeer brede rand. Over de mannenmode in de Zaanstreek is weinig specifieks mee te delen. Deze was niet streekgebonden. Wel werden hier ook gekleurde zijden stoffen verwerkt voor bijvoorbeeld vesten. l-let algemene modebeeld werd heel langzaam nagevolgd.+Om het schort van voren in een mooie punt te laten uitkomen, gebruikte men de corsetpen, ook wel schorthaak genoemd. Een omslagdoek van wit batist of neteldoek, meestal afgezet met een strookje kant, completeerde het costuum. Horizontaal over de borst en rond de taille werden sierlinten gedragenversierd met een gesp of broche. Men droeg witte kousen en zwarte muilen of lage schoenen, versierd met een zilveren gesp. Rond de hals droeg men vaak de bootjeskettinggranaten of komalijnen gevat in bootjes van goud. Na het eerste kwart van de 19e eeuw raakte de Zaanse dracht uit de mode en deed de japon haar intrede. 
 + 
 +Vrouwen uit Assendelft droegen een van de Zaanse dracht afwijkende kleding. Zij droegen een zeer kort jak, waarvan de taille zich iets beneden de oksels bevond. Ook droeg men buitenshuis geen kaper over de kapmaar een strooien hoed met een zeer brede rand. Over de mannenmode in de Zaanstreek is weinig specifieks mee te delen. Deze was niet streekgebonden. Wel werden hier ook gekleurde zijden stoffen verwerkt voor bijvoorbeeld vesten. Het algemene modebeeld werd heel langzaam nagevolgd.
 [{{:klederdracht.jpg?300 |Het zetten van de Zaanse kap vroeg een aantal handelingen, die hier in volgorde zijn afgebeeld. Geheel onder de kaper, die bij slecht weer over de kap werd gedragen.}}]  [{{:klederdracht.jpg?300 |Het zetten van de Zaanse kap vroeg een aantal handelingen, die hier in volgorde zijn afgebeeld. Geheel onder de kaper, die bij slecht weer over de kap werd gedragen.}}] 
-===  De Zaanse kap=== +===  De Zaanse kap === 
-In de loop der tijden werd het uit de 17e eeuw stammende eenvoudige gladde kapje steeds meer versierd met kant en gouden- of zilveren omamenten. Vanaf het midden van de 18e eeuw werd in de Zaanstreek de zogenaamde “Zaanse kap' gedragen. Deze bestond uit twee ondermutsen en een bovenmuts van blauwe tule met een gladde vooren achterstrook van Rijsselse of Beverse kant. Daarbij werden een oorijzer, kapspelden, veren en een voornaald gedragen. Deze Zaanse kap werd tot rond 1800 gedragen. Daarna kwam de Noordhollandse kapook wel “lange kap' genoemdin de mode. De lange kap had een gladde voorstrook en een in vele diepe plooien gelegde achterstrook. De doopsgezinden bleven de gladde kap dragen; men vond de vele diepe plooien van de lange kap verspilling van kostbaar kant. Voor het zetten van de kap werd rond het hoofd een 2 cm brede zwart wollen band gewonden, het zogenoemde “strijklint', zodat het kort afgeknipte haar niet te zien was. +In de loop der tijden werd het uit de 17e eeuw stammende eenvoudige gladde kapje steeds meer versierd met kant en gouden- of zilveren ornamenten. Vanaf het midden van de 18e eeuw werd in de Zaanstreek de zogenaamde 'Zaanse kap' gedragen. Deze bestond uit twee ondermutsen en een bovenmuts van blauwe tule met een gladde vooren achterstrook van Rijsselse of Beverse kant. Daarbij werden een oorijzer, kapspelden, veren en een voornaald gedragen. 
 + 
 +Deze Zaanse kap werd tot rond 1800 gedragen. Daarna kwam de Noord-Hollandse kapook wel 'lange kap' genoemdin de mode. De lange kap had een gladde voorstrook en een in vele diepe plooien gelegde achterstrook. De doopsgezinden bleven de gladde kap dragen. Men vond de vele diepe plooien van de lange kap verspilling van kostbaar kant. Voor het zetten van de kap werd rond het hoofd een twee centimeter brede zwart wollen band gewonden, het zogenoemde 'strijklint', zodat het kort afgeknipte haar niet te zien was.  
 + 
 +Op het achterhoofd werd de 'pol' vastgezet. Een halfronde constructie van bordpapier en ijzerdraad, die diende om het achterhoofd iets te verlengen waardoor een mooier silhouet van de kap ontstond. Daarover kwam de ondermuts van zwarte tibet (een fijn geweven wollen stof). Dan volgde de ondermuts van witte tule met doorstopwerk, afgezet met zwart met witte stipjes versierd ripslint. Het oorijzer groeide in de loop der tijd uit tot een ongeveer zeven centimeter brede band van goud of zilver. De kleine knopjes aan de uiteinden werden rechthoekige, gebogen plaatjes, de zogenaamde 'boeken', soms versierd met gedreven bloemmotieven of rozetjes. De afmetingen en versieringen van deze boeken waren aan mode onderhevig. Het oorijzer kwam onder de blauwtulen bovenmuts. 
 + 
 +De kapspelden dienden om de bovenmuts aan het oorijzer vast te maken. Achter de boeken zaten gaatjes, waar de kapspelden doorheen werden gestoken en tevens door het op die plaats verstevigde kant van de bovenmuts. De uiteinden van de kapspelden waren naar de mode van de tijd versierd, soms met filigrain en na 1840 vaak met stukjes haarwerk achter glas. Om de kap een mooie strakke vorm te geven dienden de 'veren', anderhalve centimeter brede banden van zilver of goud, die aan één kant spits toeliepen. Ze werden aan de zijkanten van het voorhoofd tussen de witte ondermuts en de bovenmuts gestoken en iets gedraaid. De brede uiteinden bleven zichtbaar op het voorhoofd.  
 +== Asymetrische gouden band == 
 + 
 +De voornaald, een zuiver versierend element, completeerde de kap. Het was een asymetrische gouden band, aan één kant rijk versierd met gedreven motieven of filigrain en soms ook met diamantjes. De oorsprong van de voornaald lag waarschijnlijk in de haarnaald, die aan de zijkant van het hoofd werd gedragen en op vele 16e-eeuwse Nederlandse portretten voorkomt. Van de zijkant van het hoofd is de haarnaald vóórnaald geworden, horizontaal op het voorhoofd liggend. Dit was het sieraad waar men de status van de draagster aan kon aflezen. De legende wil dat de verplaatsing van dit sieraad werd ingevoerd rond 1740 door de burgemeestersvrouw van Purmerend, mevr. Peereboom als camouflage voor een ontsierende plek op haar voorhoofd. De voornaald werd in deze streek dan ook wel een Peereboompje genoemd. 
 + 
 +In  plaats van de voornaald werd ook wel het meer eenvoudige stiftje of ferronnière gedragen. Een halvemaanvormig ornament van goud of zilver, liggend op het voorhoofd en door middel van kettinkjes aan de muts bevestigd. Het haar van de draagster van de Zaanse kap was niet zichtbaar, wellicht als gevolg van het bijbelse verbod voor de vrouw om buitenshuis het haar te tonen. Later kwamen er toch kleine platte krulletjes van onder de kap tevoorschijn, liggend op het voorhoofd en aan de zijkanten groter, meestal gemaakt van dun geteerd touw. Daarna kwamen de 'toertjes' in de mode, krullentoefjes die meestal van zwart paardenhaar waren gemaakt en aan beide zijden van het voorhoofd werden gedragen. De grootte van deze toefjes was sterk mode-afhankelijk
  
-Op het achterhoofd \verd de 'pol` vastgezet: een halfronde constructie van bordpapier en ijzerdraad. die diende om het achterhoofd iets te verlengen. waardoor een mooier silhouet van de kap ontstondDaarover kwam de ondermuts van zwarte tibet (een fijn geweven wollen stof). Dan volgde de ondermuts van witte tule met doorstopwerkafgezet met zwart met witte stipjes versierd ripslintHet oorijzer groeide in de loop der tijd uit tot een ongeveer 7 cm brede band van goud of zilverDe kleine knopjes aan de uiteinden werden rechthoekige, gebogen plaatjes, de zogenaamde “boeken', soms versierd met gedreven bloemmotieven of rozetjesDe afmetingen en versieringen van deze boeken waren aan mode onderhevig. Het oorijzer kwam onder de blauwtulen bovenmuts. De kapspelden dienden om de bovenmuts aan het oorijzer vast te maken. Achter de boeken zaten gaatjes, waar de kapspelden doorheen werden gestoken en tevens door het op die plaats verstevigde kant van de bovenmutsDe uit einden van de kapspelden waren naar de mode van de tijd versierd; soms met filigrain en na 1840 vaak met stukjes haarwerk achter glasOm de kap een mooie strakke vorm te geven dienden de “veren'1'/2 centimeter brede banden van zilver of goud, die aan één kant spits toeliepen. Ze werden aan de zijkanten van het voorhoofd tussen de witte ondermuts en de bovenmuts gestoken en iets gedraaid. De brede uiteinden bleven zichtbaar op het voorhoofd+Om de kap tegen slechte weersomstandigheden te beschermen werd er een kaper overheen gedragenDit was een geraamte van stevig kartonversterkt met repen walvisbaleinAan de buitenkant overtrokken met een donkere stof en van binnen met licht gekleurde zijde gevoerdAan de achterkant hingen twee linten met gouden haakjesBij harde wind sloot men deze haakjes middenvoor op de tailleDit model is specifiek voor de ZaanstreekNaast de kaper werd bij regen ook de huik gedrageneen soort grote wijde cape van donkere wollen stof die ook het hoofd bedekte.
  
-De voornaald. een zuiver versierend element, completeerde de kap. Het was een asymetrische gouden band, aan één kant rijk versierd met gedreven motieven of filigrain en soms ook met diamantjes. De oorsprong van de voornaald lag waarschijnlijk in de haarnaald, die aan de zijkant van het hoofd werd gedragen en op vele lóe-eeuwse Nederlandse portretten voorkomtVan de zijkant van het hoofd is de haamaald vóórnaald gewordenhorizontaal op het voorhoofd liggend. Dit was het sieraad waar men de status van de draagster aan kon aflezenDe legende wil dat de verplaatsing van dit sieraad werd ingevoerd rond 1740 door de burgemeestersvrouw van Purmerend, mevr. Peereboom als camouflage voor een ontsierende plek op haar voorhoofd. De voornaald werd in deze streek dan ook wel een 'Peereboompje' genoemd. In  plaats van de voornaald werd ook wel het meer eenvoudige stiftje of ferronnière gedragen; een halve-maanvormig ornament van goud ot zilver, liggend op het voorhoofd en door middel van kettinkjes aan de muts bevestigdHet haar van de draagster van de Zaanse kap was niet zichtbaarwellicht als gevolg van het bijbelse verbod voor de vrouw om buitenshuis het haar te tonen. Later kwamen er toch kleine platte krulletjes van onder de kap tevoorschijn, liggend op het voorhoofd en aan de zijkanten groter. meestal gemaakt van dun geteerd touw. Daarna kwamen de “toertjes` in de mode; krullentoefjes die meestal van zwart paardehaar waren gemaakt en aan beide zijden van het voorhoofd werden gedragenDe grootte van deze toefjes was sterk mode-afhankelijk+Dit kledingstuk dat al voorkomt op prenten uit de 17e eeuw werd ook als rouwkleed gedragen. Bij regen droeg men ook de enorme grote paraplu'van walvisbaleinen, de zogenoemde besteedstersIn de tweede helft van de 19e eeuw werd in de Zaanstreek over de kap ook de luifelhoed gedragen. Deze strooien hoed was gevoerd met stof en had een gewelfde randdie onder invloed van de mode steeds kleiner werdHet hallelujahoedje dat vrouwelijke heilsoldaten dragen is een overblijfsel van de luifelhoed
  
-Om de kap tegen slechte weersomstandigheden te beschermen werd er een 'kaper` overheen gedragen. Dit was een geraamte van stevig karton, versterkt met repen walvisbalein; aan de buitenkant overtrokken met een donkere stof en van binnen met licht gekleurde zijde gevoerd. Aan de achterkant hingen twee linten met gouden haakjes. Bij harde wind sloot men deze haakjes middenvoor op de tailleDit model is specifiek voor de Zaanstreek. Naast de kaper werd bij regenweer ook de “huik' gedragen, een soort grote wijde cape van donkere wollen stof die ook het hoofd bedekte. Dit kledingstuk dat al voorkomt op prenten uit de 17e eeuw werd ook als rouwkleed gedragen. Bij regen droeg men ook de enorme grote paraplu's van walvisbaleinen; de zogenoemde “besteedsters°. In de tweede helft van de 19e eeuw werd in de Zaanstreek over de kap ook de luifelhoed gedragen. Deze strooien hoed was gevoerd met stof en had een gewelfde randdie onder invloed van de mode steeds kleiner werd. Het “hallelujahoedje” dat vrouwelijke heilsoldaten dragen is een overblijfsel van de luifelL hoed+Hierna kwam de zogenoemde kapothoed in de mode. Deze, ook op de kap gedragen hoed bestond uit een geraamte van dun ijzerdraad met karton waarop een zwarte zijden of wollen stof werd genaaidversierd met kraaltjes en veertjes. Aan de zijkanten hingen lange linten die onder de kin werden gestriktVrouwen die geen kap konden bekostigen, droegen binnenshuis een hul, een mutsje van witte tule met doorstopwerk, met aan de voorkant een meestal machinaal vervaardigd strookjedat in zeer fijne plooitjes werd gelegd door middel van een mesje of een hullenplooimachine.
  
-Hierna kwam de zogenoemde kapothoed in de mode. Deze, ook op de kap gedragen, hoed bestond uit een geraamte van dun ijzerdraad met karton waarop een zwarte zijden of wollen stof werd genaaid, versierd met kraaltjes en veertjes. Aan de zijkanten hingen lange linten die onder de kin werden gestrikt. Vrouwen die geen kap konden bekostigen. droegen binnenshuis een “hul`; een mutsje van witte tule met doorstopwerk, met aan de voorkant een meestal machinaal vervaardigd strookje, dat in zeer fijne plooitjes werd gelegd door middel van een mesje of een hullenplooimachine. Aan de achterkant werd de hul met een koordje ingenomen. Onder de hul werd een zwarte ondermuts ,gedragenzodat de kantmotieven mooi uitkwamen. Buitenshuis droeg men op de hul een luifelhoedje. Deze waren hier zeer populair en bekend onder de namen hullenhoedjeboerenhoedje of Assendelvertje. Ondanks de populariteit van de hul bleef het bezit van een kap voor iedere vrouw zeer begeerlijk en men had er veel geld en jarenlang sparen voor over. Rond 1850 raakte bij de gegoede burgers het dragen van de kap uit de mode. Bij de “gewone` burgers werd het gebruik algemener en werd de kap op zon- en feestdagen gedragen. +Aan de achterkant werd de hul met een koordje ingenomen. Onder de hul werd een zwarte ondermuts gedragenzodat de kantmotieven mooi uitkwamen. Buitenshuis droeg men op de hul een luifelhoedje. Deze waren hier zeer populair en bekend onder de namen hullenhoedjeboerenhoedje of Assendelvertje. Ondanks de populariteit van de hul bleef het bezit van een kap voor iedere vrouw zeer begeerlijk en men had er veel geld en jarenlang sparen voor over. Rond 1850 raakte bij de gegoede burgers het dragen van de kap uit de mode. Bij de gewone burgers werd het gebruik algemener en werd de kap op zon- en feestdagen gedragen. 
  
- CJ. Schoone-Slop  + C.J. Schoone-Slop  
  
 **Literatuur: **  **Literatuur: ** 
   * Franq van Berkhey, Nat. Historie van Holland;    * Franq van Berkhey, Nat. Historie van Holland; 
-  * B. Valentijn en B. Ueberfeldt, Ned. Klederdrachten naar de natuur getekend; +  * B. Valentijn en B. van Ueberfeldt, Ned. Klederdrachten naar de natuur getekend; 
   * J. Duyvetter, Van hoofdbrekens en kopzorgen. de Noordhollandse kap, 34e bundel Hist. Genootsch. Oud Westfriesland;    * J. Duyvetter, Van hoofdbrekens en kopzorgen. de Noordhollandse kap, 34e bundel Hist. Genootsch. Oud Westfriesland; 
-  * [[honig2|J. Honig Jansz. Jr]], Over het IJ. in: Tijdschrift De oude tijd:  +  * [[honig_jacob_janszoon_jr|Jacob Honig Jansz. Jr]], Over het IJ. in: Tijdschrift De oude tijd:  
-  * [[honig1|G.J . Honig]]Zaanse kleding, De Zaende 1946; +  * [[honig_gerrit_jan|Gerrit Jan Honig]]Zaanse kleding, De Zaende 1946; 
   * Kerkmeyer de Regt, Het vrouwencostuum in Westfriesland, De Speelwagen 1951:    * Kerkmeyer de Regt, Het vrouwencostuum in Westfriesland, De Speelwagen 1951: 
   * E. Maaskamp, Afbeeldingen van de kleeding en Zeden en Gewoonten in de Ned. Prov. 1805;    * E. Maaskamp, Afbeeldingen van de kleeding en Zeden en Gewoonten in de Ned. Prov. 1805; 
Regel 63: Regel 76:
   * N. Ottema, Westfriese boerendracht, in: Westfries jaarboek 1941;    * N. Ottema, Westfriese boerendracht, in: Westfries jaarboek 1941; 
   * H. Roovers en P.H. Zijl, Onvoltooid verleden;    * H. Roovers en P.H. Zijl, Onvoltooid verleden; 
-  * [[sante|J .W. v. Sante]], Het dagverhaal van Aafje Gijsen; +  * [[sante|Jacob Willem van Sante]], Het dagverhaal van Aafje Gijsen; 
   * dr. G. Schotel, Zeden en gebruiken aan de Zaanstreek;    * dr. G. Schotel, Zeden en gebruiken aan de Zaanstreek; 
   * F.W.S. Thienen en J. Duyvetter, Klederdrachten;    * F.W.S. Thienen en J. Duyvetter, Klederdrachten; 
-  * D. Vis, De Zaanstreek; +  * [[vis_mr_dirk|Dirk Vis]], De Zaanstreek; 
   * C. Voorberg, Erfenis van Eeuwen;    * C. Voorberg, Erfenis van Eeuwen; 
   * R.W.P. de Vries, Nat. Klederdrachten.        * R.W.P. de Vries, Nat. Klederdrachten.     
  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/attic/klederdracht.1468266251.txt.gz
  • Laatst gewijzigd: 2020/09/06 17:42
  • (Externe bewerking)