Loodverwerkende bedrijven
Loodbranderijen, loodgieterijen en loodpletterijen, alsmede de loodwitmakerij; bedrijven die lood zodanig bewerken dat het een toepassing kan krijgen.
Loodbranderijen waren inrichtingen die door middel van een chemisch proces (waarbij azijn werd gebruikt en het lood werd verhit) menie produceerden, gebruikt als middel tot roestwering. De oorspronkelijke loodgieterijen smolten en goten, naar hun naam aangeeft, lood; zij vervaardigden op deze manier bijvoorbeeld buizen. Loodpletterijen hielden zich met hetzelfde bezig, echter zonder het lood te smelten of te verhitten.
De geschiktheid van loden buizen voor de verplaatsing van vloeistoffen was al bij de Romeinen bekend. Zij kenden ook de giftigheid van het materiaal. Vitruvius zette in de eerste eeuw voor Christus al vraagtekens bij het gebruik van lood: de Romeinen die de waterleidingen aanlegden, stierven onnatuurlijk jong. Desondanks bleef men lood toepassen, al trad de overheid regelend op. Zo werd in 1728 in Westzaandam een loodbranderij na sterke aandrang van de vroedschappen gesloten. Onder voorwaarde dat hij geen nieuw bedrijf zou stichten kreeg de eigenaar schadevergoeding. Er mocht ook door anderen nergens in het dorp een branderij/stokerij geplaatst worden. Het oude bedrijf werd met de grond gelijk gemaakt.
De Zaanse bronnen vermelden weinig over de verwerking van lood. Soms vindt men een aantekening over de sterfte van koeien, die in de buurt van branderijen hadden gegraasd. In 1847 telde de Zaanstreek overigens niet meer dan één lood- en metaalgieterij. De huidige 'loodgieterij' werkt nog zelden met lood. Kunststoffen zijn makkelijker hanteerbaar en goedkoper. Vele van de ongeveer 50 Zaanse loodgietersbedrijven houden zich thans bezig met installatie en verwarming. Hoewel in niet meer dan drie molens bedreven, De Veldmuisplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigVeldmuis, De
Snuifmolen, later ook verfmolen, in Wormerveer. De windbrief werd gegeven in augustus 1697. De molen verbrandde in 1711 en werd herbouwd, om naderhand (in onbekend jaar) te worden gesloopt. Hij stond achter het Karnemelkspad, aan de noordkant van de Veldmuissloot, tussen Watering en Dors. in Oostzaandam, De Robplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigRob, de
Loodwitmolen te Koog aan de Zaan.De eerste vermelding dateert uit 1720. Hij heeft gestaan achter het Loodwitmolenpad, ten oosten van de spoorlijn, ter hoogte van de Emmastraat en werd in 1865 gesloopt. en Het Gekroonde Zeepaardplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigZeepaard, Het Gekroonde
Verf- en loodwitmolen in Koog aan de Zaan, ook De Mok genoemd. De eerste vermelding dateert uit mei 1694. De molen was toen eigendom van Pieter Claasz. Mock. Hij heeft gestaan ten zuiden van de Weelsloot, tussen de tegenwoordige spoorlijn en de Watering. De molen werd gesloopt in 1886. in Koog aan de Zaan, is de loodwitmalerij van flink economisch belang voor de streek geweest. Sipke Lootsmaplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigLootsma, Sipke
Roordahuizen, 9 januari 1888 - Zaandam 15 mei 1940 Sipke Lootsma 1888 - 1940 Leraar geschiedenis, archiefonderzoeker en publicist. Hij was de eerste die de geschiedschrijving van de Zaanstreek wetenschappelijk benaderde.
Sipke Lootsma werd 9 januari 1888 geboren in Roordahuizen als zoon van Rients Klazes Lootsma en Aaltje Westra. In 1906 legde Lootsma het akte-examen Vrije- en Orde-Oefeningen der Gymnastiek met succes af. In 1907 gevolgd door het akte-examen Lager Onderwijs. Op… vermeldde dat omstreeks 1840 aanzienlijke hoeveelheden Hollands loodwit naar Frankrijk werden geëxporteerd en dat ook de in Frankrijk zelf vervaardigde fabrikaten als 'Hollands loodwit' werden verkocht. Zie ook: Economische geschiedenis 2.6.4plugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigEconomische ontwikkeling van de Zaanstreek in de periode 1580-1800
2.1 Economische expansie l
Ondanks de stedelijke tegenwerking geraakte de economische ontwikkeling van de Zaanstreek na 1580 in een stroomversnelling. De periode 1580-1650 was een tijdperk van explosieve en veelzijdige uitbreiding van economische bedrijvigheid. Het was een tijd waarin het lot van de Zaanse economie onverbrekelijk verbonden werd met het lot van de Amsterdamse stapelmarkt. De Zaanstreek werd meegezogen in de voor….
Loodwitmolens werden tot de verfmolens gerekend, ze maakten immers de grondstof voor witte schildersverf. Het procédé was als volgt: stroken bladlood werden eerst in wijde, lage stenen potten geplaatst, die vervolgens met azijn werden gevuld. De openblijvende potten werden in rijen geplaatst, omgeven door een laag paardenmest en afgedekt met een plank. Op die plank kwam dan weer een nieuwe rij 'broeipotten', ook in de paardenmest geplaatst en zo vervolgens tot een bouwwerk van honderden potten was gemaakt. Het lood oxydeerde onder invloed van azijn, zuurstof en warmte, de paardenmest broeide en bevorderde dit. Het proces duurde enkele weken. Het witte, nog vochtige loodoxyde werd uit de potten geschraapt, gedroogd, onder kantstenen gemalen en tenslotte gezeefd of gebuild. Omdat dit procedé voor omwonenden betrekkelijk weinig hinder opleverde, waren er geen protesten, zoals tegen de loodbranderijen. Het personeel in de loodwitmolens deed echter bijzonder ongezond werk. Het werken in deze bedrijfstak was daardoor niet populair. Lootsma vermeldde dat de werknemers in deze molens voor een groot deel Duitsers waren. Het lijkt waarschijnlijk dat het uiterst ongezonde werk er de oorzaak van is dat zo weinig verfmolens zich met het loodwitmalen bezig hielden. Overigens vergde een loodwitmolen forse investeringen, om deze reden werd De Rob in partenrederij geëxploiteerd. In Koog aan de Zaan herinnert het Loodwitmolenpad nog aan De Rob, die aan het verlengde van dit pad stond en waarvan de laatste opstallen in 1865 zijn gesloopt.