Onderwijs 1.3.13
De laatste ontwikkelingen
In 1974 kwam er een landelijk beleid dat erop gericht was leerlingen in achterstandsituaties extra te stimuleren. De in 1935 te Koog geboren onderwijskundige en latere hoogleraar dr. Co van Calcarplugin-autotooltip__default, overleden in 1986, had op grond van experimenten in Enschede en Amsterdam een belangrijke inbreng bij de totstandkoming en vormgeving van dit beleid. Onderwijsminister Jos van Kemenade uit het kabinet Den Uyl, 1973-1977, bracht dit beleid tot ontwikkeling.
De Zaanse scholen met relatief veel leerlingen uit een achtergesteld milieu profiteerden van de extra faciliteiten. In 1981 en 1982 gaf het ministerie het stimuleringsbeleid meer planmatig vorm door het landelijk introduceren van de Stimuleringsprojecten. Het ging om samenwerkingsprojecten tussen welzijnsinstellingen en basisscholen, kombinatiepakketten, respectievelijk welzijnsinstellingen en scholen voor voortgezet onderwijs ('Stimuleringsprojecten voortgezet onderwijs').
In Zaanstad werden beide projecten uitgevoerd:
1981-'86: Kombinatiepakket onder coördinatie van Rite Pot en Pieter Jans;
1982-'86: Stimuleringsproject voortgezet onderwijs onder coördinatie van Maarten Klop en Maarten v. Tuijl.
In 1986 werd het onderwijsvoorrangsbeleid gestart in Zaanstad-Zuid, als voortzetting van de beide projecten, maar nu in het kader van nieuw landelijk beleid. De coördinatie werd verzorgd door Maarten Klop vanaf 1986 tot 1989, Marten van Tuijl vanaf 1986, Peter Mensink vanaf 1989, Loes Gorris van 1989 tot 1990, en Jaap Huisman vanaf 1990.
Landelijk werden er 70 van deze onderwijsvoorrangsgebieden toegewezen, waarin onderwijs en welzijn samenwerken om de kansen van de desbetreffende doelgroepen te vergroten. Het gaat daarbij om leerlingen uit de etnische minderheidsgroepen, arbeiderskinderen en meisjes.
In Zaanstad doen scholen uit de diverse sectoren van het onderwijs als basis-, voortgezet-, en speciaal onderwijs mee, alsmede verschillende soorten welzijnswerk als sociaal-cultureel werk, jongerenhulpverlening, bibliotheekwerk, zelforganisaties voor buitenlanders en enkele instellingen op creatief terrein.
Behalve openbare scholen nemen ook twee bijzondere scholen deel, te weten een protestants-christelijke school en een rooms-katholieke school voor basisonderwijs. In totaal zijn vijftien basisscholen, waaronder de organisatie van Turkse leerkrachten, drie scholen voor speciaal onderwijs, vier scholen voor voortgezet onderwijs, vijftien welzijnsinstellingen en de SCOZ bij het onderwijsvoorrangsbeleid betrokken.
Zaanstad neemt vanaf medio 1990, als één van de 37 startgemeenten deel aan het door het derde Kabinet Lubbers (CDA/PvdA) ingevoerde experiment Sociale Vernieuwing. Onderwijsvoorrang werd hier in augustus 1991 bij ondergebracht. Dit experiment moet leiden tot een wettelijke basis waarop gemeenten décentraal, gedereguleerd en onder grotere eigen verantwoordelijkheid met doelgroepen en maatschappelijke instellingen kunnen werken aan achterstandssituaties. Daarmee is onderwijsvoorrang stedelijk geworden. Een belangrijke recente ontwikkeling was de invoering van de basisschool. Na 1977, het jaar van de ontwerp-wet op het basisonderwijs en op grond van de experimentenwet, kwamen er experimentele basisscholen. Ook op vrijwillige basis werken steeds meer kleuter- en lagere scholen met elkaar samen. Dit betekende voor velen een grote omschakeling.
Mede dankzij de inzet van de rijksinspecteur, P. Ploeger (1971-1991), werden er in de Zaanstreek diverse projecten binnengehaald en werden scholen gestimuleerd aan onderwijsontwikkelingen deel te nemen. Mede daardoor waren er in Zaanstad na 1977 al gauw een viertal experimentele basisscholen. In 1985 werden alle samenwerkende kleuter- en lagere scholen, de scholenkoppels, geïntegreerd tot basisscholen voor leerlingen van vier tot en met ongeveer twaalf à dertien jaar.
Hier en daar ontbrandde een strijd om het directeurschap. Emancipatorische motieven werden aangedragen in pogingen zoveel mogelijk kleuterleidsters tot nieuwe directeur te laten benoemen. Uiteindelijk werden de meeste mannelijke ex-hoofden van lagere scholen directeur van de nieuwe basisschool. Van alle directeursfuncties gingen er 26 naar ex-hoofden van openbare lagere scholen, zes naar ex-hoofdleidsters van de kleuterschool en ontstonden er vier duo-banen waarbij zowel het directeurschap als het adjunct-directeurschap gedeeld werden.
In Oostzaan kregen alle vijf scholen een mannelijke directeur. In één van deze scholen is de directeursbenoeming met grote persoonlijke spanningen gepaard gegaan. Bij drie scholen hadden ex-hoofdleidsters afgezien van benoeming tot adjunct-directeur. Via activeringsprogramma's, invoeringsprogramma's, ondersteuning door de SCOZ, inzet van de gemeentelijke en rijksinspectie en bijdragen van landelijke instellingen waaronder de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO), werd en wordt ook inhoudelijk aan vernieuwing van het basisonderwijs gewerkt.
Hoewel juist ook de landelijke overheid het belang van goed onderwijs aan de kleuters steeds benadrukte in verband met latere maatschappelijke kansen, besloot in 1987 diezelfde overheid op grond van bezuinigingsoverwegingen dat kleuters gedurende de eerste twee onderwijsjaren een dag minder naar school hoefden, c.q. in grotere klassen moesten zitten, de kleutermaatregel. Deze werd in 1990 door staatssecretaris Wallage, derde kabinet Lubbers, weer afgeschaft.
Na 1977 is er stelselmatig op het onderwijs bezuinigd. In 1975 werd 24% van de rijksbegroting aan onderwijs besteed, in 1988 minder dan 14%, waarmee hetzelfde niveau bereikt was als in 1960. Bron: Jan Brands c.s., Andere wijs over onderwijs, Nijmegen 1977.
Een mogelijkheid om onderwijsgelden efficiënter te besteden wordt door O & W gezocht in schaalvergroting. In Zaanstad resulteerde dat voor het middelbaar onderwijs reeds in de vorming van het Damland College, waarin vooralsnog de MEAO uitgezonderd, alle Zaanse MBO-scholen zijn opgegaan. In juni 1991 keurde de Tweede Kamer de Wet op de basisvorming van staatssecretaris Wallage goed, die eveneens schaalvergroting tot gevolg krijgt. In 1993 moet de basisvorming in de eerste fase van het voortgezet onderwijs worden ingevoerd.
In 1991 staat er eveneens een wetswijziging op stapel, die de opheffingsnorm in het basisonderwijs drastisch zal aanscherpen. De gemiddelde schoolgrootte zal in Zaanstad, openbaar, r.k. of p.c., minimaal 166 worden, of zelfs minimaal 277 als een bestuur ook scholen kleiner dan met 166 leerlingen in stand wil houden. Dit laatste zal, gekoppeld aan de terugloop van het leerlingenaantal, betekenen dat het aantal schoolorganisaties in de nabije toekomst met iets meer dan een derde zal afnemen.
Veel basisscholen zullen in de toekomst geconfronteerd worden met fusieprocessen. Als winstpunt wordt ervaren dat zowel de gemeente als de besturen van bijzondere scholen een eigen beleid kunnen voeren betreffende de instandhouding van kleinere schoolorganisaties, bijvoorbeeld in dorpskernen.
Tot slot enkele personele mutaties: onderwijswethouder Th. van Dam werd in 1988 burgemeester van Purmerend en opgevolgd door K. Hooghiemstra. D. van Dijk vertrok na 32 jaar als hoofd van de Herman Gorterschool te Zaandam. Aan deze school werkt inmiddels 60 jaar, waarvan 13 jaar als vrijwilligster, mevrouw P. Teeling als onderwijzeres. Rijksinspecteur P. Ploeger verliet in 1991 na ruim 20 jaar het onderwijs.
Auteur: drs. M. Klop c.s.