1.3.11. Vakbonden
De crisis van de jaren '30 bezorgde de onderwijsvakbonden handenvol werk. Er heerste in het onderwijs grote werkloosheid. Salarissen werden verlaagd en gehuwde onderwijzeressen werden gedwongen het vak te verlaten. Ook werden kwekelingen met akte, volontairs, aangesteld, die hetzelfde werk deden als gewone onderwijzers, maar aanzienlijk slechter werden betaald. Ter illustratie Marie van Heiningen-van Bohemen, later een der voortrekkers van het vemieuwingsonderwijs te Zaandam, ontving in 1937 een jaarsalaris van ƒ 450, terwijl een gewone onderwijzer ƒ 1121 ontving. Bovendien telde de arbeidstijd van de kwekeling met akte slechts voor een kwart mee als diensttijd.
In het onderwijs hebben de vakbonden traditiegetrouw een belangrijke rol gespeeld, ook regionaal en lokaal. Zo wendde de afdeling Koog-Zaandijk-Westzaan van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, voorloper van de Nederlandse Onderwijzersvereniging en de Algemene Bond voor Onderwijzend Personeel, zich in 1906 tot de gemeente Koog. De voorzitter van de bond was op dat moment L. Schoemaker en secretaris M. Lenstra. De klacht van de bond betrof de lage salariëring van onderwijsgevenden in de gemeente Koog. In die tijd waren de salarissen nog steeds niet landelijk geregeld. Bovendien werd de gemeente Koog verweten dat zij in de vijf achterliggende jaren geen onderwijzers met hoofdakte, deze waren duurder, had benoemd. Aangetoond werd dat andere gemeenten, waaronder Zaandijk, maar vooral Hilversum en Amsterdam, hun onderwijsgevenden veel beter honoreerden. Ook ambtenaren waren bij een gelijke beginsituatie uiteindelijk beter af, aldus de Bond.
De honorering van onderwijzers liep in 1906 in de diverse gemeenten ver uiteen. In Koog was in 1906 het maximumsalaris voor een onderwijzer met hoofdakte f 850,-. in Zaandijk f 900.-, in Amsterdam f 1.500,- en f 100,- vergoeding huishuur, en in Hilversum f 1.600,- en f 100.- vergoeding huishuur. In hoeverre deze, als exemplarisch voorbeeld, beschreven actie concreet succes had is niet duidelijk. Wel lezen we dat in 1911 aanzienlijk hogere salarissen betaald werden dan in 1906. Voor de Zaandijker l.0.- en mulo-school worden bedragen genoemd die lopen van f 400.- per jaar tot f 1.300.- per jaar voor gewone onderwijzers. Het hoofd van de school verdiende op dat moment f 1.100.- plus vrij wonen.
De grootste bond in de Zaanstreek was altijd de ABOP, dan wel de voorlopers daarvan. Het hoofd van de dorpsschool te Westknollendam, Jaap van Vuure, was na de eenwording van de Zaangemeenten de eerste voorzitter van de ABOP-Zaanstreek. Hij vervulde deze functie van 1974 tot 1982. Daarnaast was hij voorzitter van de schoolraden voor openbaar onderwijs in Wormerveer van 1968 tot 1974 en in Zaanstad van 1975 tot 1982. Als voorzitter van de ABOP werd hij in 1982 opgevolgd door Cock de Gram. Hierna was Tom de Smidt de voorzitter vanaf 1984. Behalve de ABOP zijn ook de Protestants Christelijke Onderwijsvakorganisatie (PCO), de Katholieke Onderwijs Vakorganisatie (KOV) en het Nederlandse Genootschap van Leraren (NGL) organisaties die zowel landelijk als in onze regio een belangrijke rol vervullen.
Regionaal overleggen de vakorganisaties respectievelijk met de gemeente of de schoolbesturen over rechtspositionele aangelegenheden, formuleren onderwijsinhoudelijke adviezen, behartigen de belangen van individuele onderwijsgevenden en organiseren acties. Vooral na het aantreden van de diverse kabinetten na 1977, die stelselmatig op het onderwijs bezuinigden, gingen de vakorganisaties in de Zaanstreek veelal gezamenlijk tot acties over, waaronder de organisatie van een staking. Deze acties leverden geen enkel aantoonbaar resultaat op. Juist daarna zijn de grootste bezuinigingen doorgevoerd. Het gevolg van de stakingsactie was wel dat maanden later de betreffende onderwijsgevenden een en ander nog in hun portemonnee voelden. Over de gestaakte dagen werd loon ingehouden. De compensatie via de vakbonden maakte deze inkomstenderving niet geheel ongedaan. De actiebereidheid was daarna minder.
Overigens heeft het ministerie de ingehouden salarissen wel weer aan het onderwijs ten goede laten komen. Uit het ‘bespaarde' bedrag is door veel scholen materiaal aangeschaft ten behoeve van onderwijs aan buitenlandse leerlingen. Door het lange aanhouden van de bezuinigingen, ook daar waar het naar het gevoel van de betrokkenen eigenlijk niet meer kan, groeit de actiebereidheid. Met name de kleinere scholen worden door verscherping van de opheffingsnorm in hun bestaan bedreigd.
Daarnaast is de rijkssubsidie, die volgens bepaalde normen wordt berekend, de Londo-normen, weer omlaag gegaan. Ook staat het onderwijs een nieuwe financieringsvorm te wachten, welke weinig goeds beloofd. Het gevolg was dat de onderwijsvakbonden in 1989 wederom gezamenlijk tot acties opriepen. De ABOP kondigde nieuwe stakingen aan. Ook de plaatselijke afdeling van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO) en de Katholieke en Protestant-Christelijke schoolraad leveren een bijdrage aan de onderwijskundige ontwikkelingen in de Zaangemeenten.