Orden, Gerrit van
Zaandam, 18 december 1774 – Zaandam, 13 januari 1854
Gerrit van Orden was burgemeester van Zaandam in de periode 1838 – 1845, opvolger van burgemeester Engel van de Stadt. Van Orden was tabakshandelaar, boekverkoper, plaatsvervangend rechter van 1817 tot 1828, gemeenteraadslid (1828−1850), wethouder (1836), Ridder van de Nederlandsche Leeuw (1842) en Statenlid (1837). Van Orden, die ook bekendheid kreeg als penningkundige, overleed in 1854.
Zijn ouders waren Maarten van Orden en Trijntje Versteeg. Zijn vader, een koopman, was eigenaar van een buitenverblijf in het Hofland, tussen Beverwijk en Heemskerk, ter ere zijner vaderen Beijenlust geheten. Hij bezocht een school te Appeldoorn en de kostschool van Monsieur Kars te Alkmaar. Zeer tot studie geneigd, werd hij later naar de toenmalige predikant van Jisp gezonden, om in het latijn onderwezen te worden, doch dit onderwijs was van korte duur.
In de echt
In 1798 trad hij in de echt met Marytje Poel, die hem drie dochters schonk, van welke twee hem overleefden, doch waarvan de derde de moeder in 1804 het leven kostte. In 1807 ging hij een huwelijk aan met A. G. ten Klooster van Zwolle, doch ook deze moest hij, na een ontijdige bevalling in november 1808 grafwaarts begeleiden. In 1813 huwde hij met Maartje Dekker, welke echtverbintenis in 1828 door de dood werd ontbonden.
Tot 1813 was Gerrit van Orden tabakshandelaar en beëdigd vertaler te Oost-Zaandam. Zijn kennis van de Franse taal kwam ten dienste van zijn minder onderwezen plaatsgenoten uitstekend van pas. In 1812 werd bij tot controleur sedentaire de l'Octroi aangesteld, nadat hij een jaar te voren door de Sous Prefect tot lid van de Municipale raad van Oost-Zaandam was aangesteld; hij vergezelde Napoleon bij diens vluchtig bezoek aan het huisje van Czaar Peter op 11 oktober 1811, aangezien zijn oom, de Maire Göbel, het Frans niet genoegzaam machtig was. Niemand verheugde zich hartelijker over de herwinning van Nederlands onafhankelijkheid in november 1813 dan van Orden. Hij gordde dan ook de wapenen aan en trok in het voorjaar van 1814 vrijwillig, als luitenant van de landstorm, naar de Zijpe en Wieringerwaard, tot afsluiting van de talrijke Franse bezetting van Den Helder.
Publieke functies
Van 1817 tot 1828 vervulde hij de post van plaatsvervangend vrederechter; in 1828 werd hij tot lid van de stedelijke raad van Zaandam benoemd en in 1836 tot wethouder. Na die post twee jaren bekleed te hebben, werd hij tot burgemeester van Zaandam benoemd. In die hoedanigheid mocht hij op 4 april 1839 Alexander, grootvorst, troonopvolger van Rusland, in gezelschap van zijn doorluchtige Nederlandse bloedverwanten de merkwaardige nederige woning van de grote Peter binnenleiden, bij welke gelegenheid de prinses van Oranje, later koningin, aan wie dit huisje bij de geboorte van haar tweede zoon, prins Alexander, door haar koninklijke schoonvader als geschenk gegeven was, daarin een dejeuner aan de koninklijke familie aanbood.
Van Orden zorgde dat het bezoek van de grootvorst door een fraai verkrijgbare gedenkpenning vereeuwigd werd, waarvan hij later voor eigen rekening de vorstelijke bezoeker een gouden exemplaar aanbood, die hem als blijk van erkentelijkheid een diamanten ring toezond. In 1837 was Van Orden zes jaar lid van de Staten van Holland; in 1843 werd hij weer voor zes jaren gekozen. Later bleef hij, toen de splitsing van de provincie Holland in twee delen aan de orde was, waartegen hij stemde, als lid der provinciale staten van Noord-Holland zitting houden. Hij wilde zich, na de wetsverandering, in zijn ouderdom niet aan de stemming voor dat college wagen en bedankte destijds.
In november 1844 nam hij tot groot leedwezen zowel van zijn stadse als gewestgenoten, bij het klimmen der jaren en toenemende ouderdomsgebreken, zijn ontslag als burgemeester, in november 1850 ook als lid van de gemeenteraad. Op 16 juli heeft hij het genoegen mogen smaken de eerste steen van het nieuwe stadhuis van Zaandam te leggen. Ter linkerzijde van de opgang wordt het aandenken daarvan in hardsteen bewaard.
Historische penningen
Reeds vroeg had Van Orden een grote voorliefde voor de overblijfselen van de nationale kunst en oudheid. Hij verzamelde oude boeken, aardewerk, zowel potten als beeldwerk, oude kaarten, platen, portretten, munten en penningen, en onder deze vooral leg- en gildepenningen. Vooral was het de penningkunde, aan welke beoefening hij zich wijdde en gaf daarvan in 1825 een belangrijke vrucht in zijn Handleiding voor verzamelaars van Nederlandse historie penningen, waarop tussen de jaren 1828 en 1830 zijn Bijdragen tot de Numismatiek volgde. Dit werk is ten gevolge van de afgebroken betrekkingen tussen Nederland en België gestuit.
De hoogleraar Van der Chys, gaf van beide werken een breedvoerig verslag in zijn tijdschrift over algemene Munt- en Penningkunde D. I bl. 445-447. Behalve aan vele anderen heeft van Orden belangrijke diensten bewezen aan J. C. de Jonge en J. de Vries, bij de samenstelling van hun werk getiteld Nederlandse gedenkpenningen verklaard dat in 1822 en 1837 in twee delen het licht zag. Met Schenkel gaf hij in 1841 Bijdragen over de Penningkunst, en plaatste menig belangrijk artikel in het gemelde tijdschrift en in de Kunst en Letterb.
Zijn bedrevenheid in penningzaken deed hem, die in de orde der vrijmetselaars een aanzienlijk waardigheid bekleedde, (in 1814 werd hij meester in de Loge Vincit vin virtus te Haarlem, en, na het oprichten van de loge Anna Paulowna, Grootmeester te Zaandam en werd in januari 1840 meester van eer), ook eenmaal benoemd in een commissie, die belast was met het verzorgen van een gedenkpenning, geslagen ter gelegenheid van het 25-jarig feest van prins Frederik der Nederlanden als grootmeester van de orde der vrijmetselaren in Nederland. En toen Zacharias zijn Numotheca Latumorum bewerkte, raadpleegde hij Van Orden over de tot de orde der vrijmetselaars behorende in Nederland geslagen penningen.
Letterkunde
In 1842 werd hij ridder van de Nederlandsche Leeuw. Reeds in 1794 werd hij lid van het departement Oost-Zaandam en het Nut van ’t algemeen. Later was hij enige tijd voorzitter van het departement Zaandam en bleef lid tot aan zijn einde, dus gedurende bijna zestig jaar. Sedert 1823 was hij lid van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde te Leiden, ook boden het provinciaal Utrechts genootschap van kunsten en wetenschappen, het Friese genootschap voor Geschied-, Oudheid en Taalkunde het Noord-Brabants genootschap tot lidmaatschap aan. Op 24 october 1828 werd hij benoemd tot correspondent van het koninklijk Nederlands instituut. Ook was hij lid van de société Numismatique België.
Na langdurige sukkeling, doch een kort ziekbed, ontsliep hij op 13 januari 1854. Zijn portret is in steendruk uitgegeven, de hoogleraar P.O. van der Chys vervaardigde zijn levensschets, die onder de levensschetsen van de in 1853-1854 ontslapen leden der maatschappij van Nederlandse Letterkunde te Leiden geplaatst is, waaruit deze is getrokken.
Hij schreef:
- Handleiding voor verzamelaars van Nederlandse Historie penningen, Leiden en Zaandam 1825, 1830, 2 st. 80.
- Bijdragen tot de Numismatiek voor het koninkrijk der Nederlanden, Zaandam 1820-1830,
- Bijdragen voor de Penningkunde, 's Gravenhage 1841,
- In het Tijdschrift voor algemene Munt- en Penningkunde van de Hooggeleerde P.O. van der Chys:Beredeneerde naamlijst van al de gedenk- en legpenningen, munten, nood- of belegeringspenningen enz. die gevonden worden in de penningwerken van F. van Mieris en G. van Loon, in vervolgen van het Koninklijk Nederlands Instituut, ook zo veel mogelijk in de overgeslagen, ontbrekende en voornoemde werken aan te wijzen in D. II. st. 1, 2, 3.
- Over twee weinig bekende gedenkpenningen van Albert Durer. Iets over de nagenoemde noodmunt van de stad Groningen. (1834).
- Iets over de Groninger noodwet van 1672. (1836)
- Over de makelaars gildepenning van Amsterdam. (1836).
- Iets over den Nederlandse, stempelsnijder of medailleur Theodorus van Berkel (1836).
- Beschrijving van twee gedenkpenningen ter ere van Jacques de Beaulieu,
- Klein betoog der nietigheid van in de Zuidplas gevondene munten, in Amsterdamse Courant No. 191.
- In de Algemene Kunst- en Letterbode, Iets over de tien Zweedse Noodmunten, benevens het leven en uiteinde van de Baron van Gerts, de uitvinder van dezelve. (1826).
- Bijdragen tot de geschiedenis des Vaderland, en ophelderingen rakende de noodmunten van Oudenaarden 1582. (1828)
- Kleine bijdragen tot de Nood of belegeringsmunten van Antwerpen. (1982).
- Over de fraaie toetsstenen tafel door G. van Rijswijk bewerkt en te Delft bij de heer Van Kuijk berustende (1888).
- Iets ter aanvulling der tijdrekenkundige terechtwijzing rakende zeker versje. [1840).
- Over de liedboekjes onzer vaderen, vooral onder onze Noord-Hollandse Landgenoten, mopjes genaamd, later bepaald over het Medemblikker Scharrezoodje, de Enkhuijser Ybockens en 't Hoorns trekschuitje. (1840).
- Over het dusgenaamde malle schip. (1847).
- Verhandeling over Pieter Florisz. viceadmiraal van Holland en West-Friesland in het Noorder kwartier in Magazijn over Wetenschappen, Kunsten en Letteren van N.G. van Kampen. D. X. (1810).
Zie behalve de gemelde Biografie, Honig Geschiedenis der Zaanlanden Deel II. bl. 898, van Geuns, Beschrijving van Zaandam. Cat. der Maatsch v. Nederl. Letterk. D. II. blz. 29, Muller, Cat. v. Portr.
Bron: o.a. Biographisch Woordenboek (Van der Aa)