Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisie Vorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
eco:economische_ontwikkeling_1580-1800 [2024/07/09 00:24]
zaanlander [2.8.1. De haven van Zaandam]
eco:economische_ontwikkeling_1580-1800 [2024/07/09 08:13] (huidige)
zaanlander [2.9.3. Economische bedrijvigheid, bevolking, verzorgend bedrijf]
Regel 168: Regel 168:
 In de 17e eeuw was te Oostzaan een groot aantal linnenblekers gevestigd. Omstreeks 1610 zouden er 100 linnenblekerijen zijn geweest. Ongeveer 2,5 % van de landerijen in het dorp was als bleekveld in gebruik. Tegen het einde van de 17e eeuw was het aantal blekerijen teruggelopen tot 50 à 60. In de 18e eeuw ging de bedrijfstak volledig ten onder. Te Oostzaan werden vooral goedkopere lijnwaden, katoen- en kaarsgarens gebleekt in opdracht van kooplieden van elders, in het bijzonder van Amsterdam. Hoe de bedrijfstak precies georganiseerd is geweest wordt uit de beschikbare gegevens niet helemaal duidelijk. Een vergelijking met de zeildoekweverij dringt zich op. De blekerij is vermoedelijk in Oostzaan tot bloei gebracht door Zuidnederlandse vluchtelingen, die zich in een uithoek van het dorp, de Kathoek en de Heul hadden teruggetrokken en daar de blekerij als huisnijverheid beoefenden. Naarmate hun bedrijven groeiden namen zij werkvolk in dienst, bleekboden die zij in de naaste omgeving te Oostzaan, Oostzaandam en mogelijk ook in de dorpen aan de noordelijke Twiskedijk, recruteerden.  In de 17e eeuw was te Oostzaan een groot aantal linnenblekers gevestigd. Omstreeks 1610 zouden er 100 linnenblekerijen zijn geweest. Ongeveer 2,5 % van de landerijen in het dorp was als bleekveld in gebruik. Tegen het einde van de 17e eeuw was het aantal blekerijen teruggelopen tot 50 à 60. In de 18e eeuw ging de bedrijfstak volledig ten onder. Te Oostzaan werden vooral goedkopere lijnwaden, katoen- en kaarsgarens gebleekt in opdracht van kooplieden van elders, in het bijzonder van Amsterdam. Hoe de bedrijfstak precies georganiseerd is geweest wordt uit de beschikbare gegevens niet helemaal duidelijk. Een vergelijking met de zeildoekweverij dringt zich op. De blekerij is vermoedelijk in Oostzaan tot bloei gebracht door Zuidnederlandse vluchtelingen, die zich in een uithoek van het dorp, de Kathoek en de Heul hadden teruggetrokken en daar de blekerij als huisnijverheid beoefenden. Naarmate hun bedrijven groeiden namen zij werkvolk in dienst, bleekboden die zij in de naaste omgeving te Oostzaan, Oostzaandam en mogelijk ook in de dorpen aan de noordelijke Twiskedijk, recruteerden. 
  
-De Oostzaanse blekerijen hadden gemiddeld 10 bleekboden in dienst, hetgeen zou betekenen dat deze bedrijfstak in de hoogtijdagen van haar ontwikkeling aan ongeveer 1000 werknemers, mannen en vrouwen te zamen, werk verschafte. Bekend is dat bleekboden uit Oostzaan en Oostzaandam zich ook op Haarlemse blekerijen verhuurden. De blekers die bleekboden in dienst hadden werden meester-blekers genoemd, voor het toezicht op de bleekboden hadden zij soms loonbazen in dienst. Meester-blekers voerden tegen bepaalde, gereglementeerde bleeklonen, bleekopdrachten van Amsterdamse en andere kooplieden uit. De concurrentiepositie van de Oostzaanse blekerijen tegenover die van Haarlem berustte vooral op de lagere bleeklonen die te Oostzaan werden betaald. Men moet daarbij echter in aanmerking nemen dat de kwaliteit van de Oostzaanse waterbleek inferieur was aan de Haarlemse melkbleek en dat Oostzaan vooral op de bleek van goedkopere garens en weefsels was aangewezen. Evenals de zeildoekweverij en de papiermakerij kon de blekerij de nodige hulpstoffen (zoals stijfsel, blauwsel, potasbij gespecialiseerde bedrijven of bedrijfjes in de naaste omgeving verkrijgen (stijfselmakerij, blauwselmakerij, potasbranderij)+De Oostzaanse blekerijen hadden gemiddeld 10 bleekboden in dienst, hetgeen zou betekenen dat deze bedrijfstak in de hoogtijdagen van haar ontwikkeling aan ongeveer 1000 werknemers, mannen en vrouwen te zamen, werk verschafte. Bekend is dat bleekboden uit Oostzaan en Oostzaandam zich ook op Haarlemse blekerijen verhuurden. De blekers die bleekboden in dienst hadden werden meester-blekers genoemd, voor het toezicht op de bleekboden hadden zij soms loonbazen in dienst. Meester-blekers voerden tegen bepaalde, gereglementeerde bleeklonen, bleekopdrachten van Amsterdamse en andere kooplieden uit. De concurrentiepositie van de Oostzaanse blekerijen tegenover die van Haarlem berustte vooral op de lagere bleeklonen die te Oostzaan werden betaald. Men moet daarbij echter in aanmerking nemen dat de kwaliteit van de Oostzaanse waterbleek inferieur was aan de Haarlemse melkbleek en dat Oostzaan vooral op de bleek van goedkopere garens en weefsels was aangewezen. Evenals de zeildoekweverij en de papiermakerij kon de blekerij de nodige hulpstoffen zoals stijfsel, blauwsel, en potas bij gespecialiseerde bedrijven of bedrijfjes in de naaste omgeving verkrijgen (stijfselmakerij, blauwselmakerij, potasbranderij) 
 == 2.5.6 Toeleverende bedrijven scheepsbouw en walvisvaart == == 2.5.6 Toeleverende bedrijven scheepsbouw en walvisvaart ==
    
-Rondom de Zaandamse scheepsbouw heeft zich in de 17e eeuw een groot aantal toeleveringsbedrijven ontwikkeld smederijen, nagelmakerijen, zeilenmakerijen, blokmakerijen, [[:beeldsnijderij|beeldsnijders]], bijlmannen (of scheepsbeschieters), touwslagerijen (of lijnbanen, lijnslagerijenen kompasmakerijen. Over de aantallen van deze toeleveringsbedrijven is niet veel bekend. In 1691 waren er te Westzaandam 7 mastenmakers en 4 lijnslagers. Gegevens over de penode 1730-1735 vermelden voor Westzaandam 2 en voor Oostzaandam 4 lijnbanen. In West- en Oostzaandam samen werden in 1742 26 aan de scheepsbouw toeleverende ambachtslieden in de personele quotisatie aangeslagen. Met uitzondering van de lijnbanen en zeilenmakerijen zijn de toeleverende bedrijven tegen het einde van de 18e eeuw met de scheepsbouw verdwenen.+Rondom de Zaandamse scheepsbouw heeft zich in de 17e eeuw een groot aantal toeleveringsbedrijven ontwikkeld smederijen, nagelmakerijen, zeilenmakerijen, blokmakerijen, [[:beeldsnijderij|beeldsnijders]], bijlmannen of scheepsbeschieters, touwslagerijen of lijnbanen, lijnslagerijen en kompasmakerijen. Over de aantallen van deze toeleveringsbedrijven is niet veel bekend. In 1691 waren er te Westzaandam 7 mastenmakers en 4 lijnslagers. Gegevens over de periode 1730-1735 vermelden voor Westzaandam 2 en voor Oostzaandam 4 lijnbanen. In West- en Oostzaandam samen werden in 1742 26 aan de scheepsbouw toeleverende ambachtslieden in de personele quotisatie aangeslagen. Met uitzondering van de lijnbanen en zeilenmakerijen zijn de toeleverende bedrijven tegen het einde van de 18e eeuw met de scheepsbouw verdwenen.
  
  
  
-De Zaandamse lijnbanen hadden zich uit het 17e eeuwse touwslagersambacht ontwikkeld. In de 18e eeuw was de bedrijfsorganisatie vergelijkbaar met die van de papiermakerij. De lijnbanen waren 'manufacturenwaarin enkele tientallen arbeiders en arbeidsters opeenvolgende gespecialiseerde taken vervulden. De ondernemingsvorm was die van eenmanszaak of partenrederij. De Zaandamse lijnbanen leverden touwwerk, zoals de Krommenieër rolrederijen zeilen, aan zeilenmakerijen in binnen- en buitenland. De Zaanse walvisvaart en industrie maakten in ruime mate gebruik van houten tonnen of vaten als emballagemateriaal voor de opslag en het vervoer van oliën, veekoeken, walvisspek en -traan, boter, stijfselbeschuit enzovoort. Dit verklaart de ontwikkeling van de [[:kuiperijen|kuiperij]] of vatenmakerij in de streek in de 17e en 18e eeuw. Enkele kuiperijen produceerden mede voor een ruimere markt dan de Zaanse, maar het ambachtelijk kleinbedrijf bleef overheersen.+De Zaandamse lijnbanen hadden zich uit het 17e eeuwse touwslagersambacht ontwikkeld. In de 18e eeuw was de bedrijfsorganisatie vergelijkbaar met die van de papiermakerij. De lijnbanen waren manufacturen waarin enkele tientallen arbeiders en arbeidsters opeenvolgende gespecialiseerde taken vervulden. De ondernemingsvorm was die van eenmanszaak of partenrederij. De Zaandamse lijnbanen leverden touwwerk, zoals de Krommenieër rolrederijen zeilen, aan zeilenmakerijen in binnen- en buitenland. De Zaanse walvisvaart en industrie maakten in ruime mate gebruik van houten tonnen of vaten als emballagemateriaal voor de opslag en het vervoer van oliën, veekoeken, walvisspek en -traan, boter, stijfsel en beschuit. Dit verklaart de ontwikkeling van de [[:kuiperijen|kuiperij]] of vatenmakerij in de streek in de 17e en 18e eeuw. Enkele kuiperijen produceerden mede voor een ruimere markt dan de Zaanse, maar het ambachtelijk kleinbedrijf bleef overheersen.
  
  
Regel 311: Regel 312:
 == 2.8.2. Binnenscheepvaart, veren == == 2.8.2. Binnenscheepvaart, veren ==
  
-Tussen Amsterdam en de Zaanstreek bestond een levendig binnenscheepvaartverkeer. Vanuit Amsterdam werden grondstoffen aangevoerd; naar Amsterdam werden gezaagd hout ('houtvaart'en andere producten van de Zaanse veredelingsindustrie verscheept. Een bijzondere plaats in het verkeer tussen Zaandam en Amsterdam werd ingenomen door de veerschipperij. Sinds 1658 onderhielden eerst 10, later 12 veerschuiten uit Oost- en Westzaandam en evenzoveel schuiten uit Amsterdam, een geregelde uurdienst, waarbij goederen, post en passagiers werden vervoerd. Voorts voeren er regelmatig particuliere koopmansjachten op Amsterdam voor  het vervoer van Zaanse kooplieden die de Amsterdamse veilingen en beurzen bezochten. +Tussen Amsterdam en de Zaanstreek bestond een levendig binnenscheepvaartverkeer. Vanuit Amsterdam werden grondstoffen aangevoerd; naar Amsterdam werden gezaagd hout via de houtvaart en andere producten van de Zaanse veredelingsindustrie verscheept. Een bijzondere plaats in het verkeer tussen Zaandam en Amsterdam werd ingenomen door de veerschipperij. Sinds 1658 onderhielden eerst 10, later 12 veerschuiten uit Oost- en Westzaandam en evenzoveel schuiten uit Amsterdam, een geregelde uurdienst, waarbij goederen, post en passagiers werden vervoerd. Voorts voeren er regelmatig particuliere koopmansjachten op Amsterdam voor het vervoer van Zaanse kooplieden die de Amsterdamse veilingen en beurzen bezochten. 
  
-Niet alleen bestonden er gereglementeerde (beurt)veren tussen de Zaanstreek en Amsterdam, maar ook tussen de Zaanstreek en steden als Haarlem, Leiden, Rotterdam, Breda, 's-Hertogenbosch, Deventer, Groningen, Leeuwarden et cetera. Zaandam was een levendig knooppunt van binnenscheepvaart in de Republiek. Dagelijks passeerden tientallen binnenschepen en vlotten de sluizen in de Hogendam en/of een van de sluizen die vanuit de haven toegang gaven tot molens en andere bedrijven in het Oost- en Westzanerveld. Helaas zijn over de omvang van het havenverkeer en van de binnenscheepvaart te Zaandam in de 17e en 18e eeuw tot nu toe geen concrete gegevens gevonden.+Niet alleen bestonden er gereglementeerde beurtveren tussen de Zaanstreek en Amsterdam, maar ook tussen de Zaanstreek en steden als Haarlem, Leiden, Rotterdam, Breda, 's-Hertogenbosch, Deventer, Groningen, Leeuwarden et cetera. Zaandam was een levendig knooppunt van binnenscheepvaart in de Republiek. Dagelijks passeerden tientallen binnenschepen en vlotten de sluizen in de Hogendam en/of een van de sluizen die vanuit de haven toegang gaven tot molens en andere bedrijven in het Oost- en Westzanerveld. Helaas zijn over de omvang van het havenverkeer en van de binnenscheepvaart te Zaandam in de 17e en 18e eeuw tot nu toe geen concrete gegevens gevonden.
  
  
Regel 323: Regel 324:
  
 In deze cijfers manifesteert zich de groei van de dorpen aan de westelijke Zaanoever, waar een belangrijk deel van de handels- en industriële ontwikkeling van de Zaanstreek in de 17e en 18e eeuw zich concentreerde. Na 1740 liep de bevolking van alle Zaandorpen weer belangrijk terug. In 1795 telde de Zaanstreek nog maar 25.000 inwoners. In de [[:franse_tijd|Franse tijd]] zou de bevolking nog verder teruglopen en wel tot 21.000 à 22.000 in 1815. Aan het begin van de 19e eeuw had de bevolkingsomvang weer het peil bereikt van de jaren 1630-1640. In deze cijfers manifesteert zich de groei van de dorpen aan de westelijke Zaanoever, waar een belangrijk deel van de handels- en industriële ontwikkeling van de Zaanstreek in de 17e en 18e eeuw zich concentreerde. Na 1740 liep de bevolking van alle Zaandorpen weer belangrijk terug. In 1795 telde de Zaanstreek nog maar 25.000 inwoners. In de [[:franse_tijd|Franse tijd]] zou de bevolking nog verder teruglopen en wel tot 21.000 à 22.000 in 1815. Aan het begin van de 19e eeuw had de bevolkingsomvang weer het peil bereikt van de jaren 1630-1640.
 +
 == 2.9.2. Werkgelegenheid, migratie == == 2.9.2. Werkgelegenheid, migratie ==
  
 Met de uitbreiding van het aantal handels- en industriële bedrijven in de Zaanstreek nam ook de werkgelegenheid toe. Voor zover de plaatselijke bevolking niet aan de toenemende arbeidsbehoefte kon voldoen moesten arbeidskrachten van elders worden aangetrokken. Voor een deel waren dit seizoenarbeiders en losse krachten, die na beëindiging van hun tijdelijke dienstverband weer naar hun streek van herkomst vertrokken, zoals in de walvisvaart, de [[:houthandel|houthandel]], de scheepsbouw en de zeildoekweverij. Voor een ander deel waren het mensen die zich blijvend in de streek vestigden. Uit de beschikbare demografische gegevens is duidelijk geworden, dat het aantal binnengekomen personen positief correleerde met de economische conjunctuur. Perioden meteen grotere economische bedrijvigheid waren tevens perioden met hogere immigratiecijfers, terwijl in de jaren met een dalende conjunctuur het aantal van elders binnenkomende personen terugliep. Met de uitbreiding van het aantal handels- en industriële bedrijven in de Zaanstreek nam ook de werkgelegenheid toe. Voor zover de plaatselijke bevolking niet aan de toenemende arbeidsbehoefte kon voldoen moesten arbeidskrachten van elders worden aangetrokken. Voor een deel waren dit seizoenarbeiders en losse krachten, die na beëindiging van hun tijdelijke dienstverband weer naar hun streek van herkomst vertrokken, zoals in de walvisvaart, de [[:houthandel|houthandel]], de scheepsbouw en de zeildoekweverij. Voor een ander deel waren het mensen die zich blijvend in de streek vestigden. Uit de beschikbare demografische gegevens is duidelijk geworden, dat het aantal binnengekomen personen positief correleerde met de economische conjunctuur. Perioden meteen grotere economische bedrijvigheid waren tevens perioden met hogere immigratiecijfers, terwijl in de jaren met een dalende conjunctuur het aantal van elders binnenkomende personen terugliep.
  
-De immigratie heeft de samenstelling van de bevolking naar godsdienstige gezindte aanmerkelijk veranderd, in het bijzonder in de bannen van Oost- en Westzaanden. Het aandeel van de doopsgezinden liep sterk terug, dat van de gereformeerden en luthersen nam toe. De gereformeerden die in de Zaanstreek binnenkwamen werden overwegend uit Noord-Holland (waaronder Amsterdamgerekruteerd, voor het overige vooral uit de noordelijke en oostelijke provincies; de Luthersen kwamen voor het grootste deel uit Duitsland en Scandinavië. Binnen de Zaanstreek viel een trek te constateren van de kleinere dorpen naar Oost- of Westzaandam. Overigens was de Zaanstreek in de 17e en 18e eeuw niet alleen maar een immigratiegebied. Er vond ook veel vertrek plaats naar Amsterdam. De Zaanstreek was tegelijk een arbeidskrachten-aantrekkende en arbeidskrachten-afstotende streek. De Zaanstreek was een doorgangsgebied van arbeidskrachten tussen het Noordhollandse platteland, de noordelijke provincies en noordwestelijk Duitsland enerzijds en Amsterdam en sommige andere Hollandse steden anderzijds. Men kon spreken van een vlottende bevolking.+De immigratie heeft de samenstelling van de bevolking naar godsdienstige gezindte aanmerkelijk veranderd, in het bijzonder in de bannen van Oost- en Westzaanden. Het aandeel van de doopsgezinden liep sterk terug, dat van de gereformeerden en luthersen nam toe. De gereformeerden die in de Zaanstreek binnenkwamen werden overwegend uit Noord-Hollandwaaronder Amsterdam gerekruteerd, voor het overige vooral uit de noordelijke en oostelijke provincies; de Luthersen kwamen voor het grootste deel uit Duitsland en Scandinavië. Binnen de Zaanstreek viel een trek te constateren van de kleinere dorpen naar Oost- of Westzaandam. Overigens was de Zaanstreek in de 17e en 18e eeuw niet alleen maar een immigratiegebied. Er vond ook veel vertrek plaats naar Amsterdam. De Zaanstreek was tegelijk een arbeidskrachten-aantrekkende en arbeidskrachten-afstotende streek. De Zaanstreek was een doorgangsgebied van arbeidskrachten tussen het Noordhollandse platteland, de noordelijke provincies en noordwestelijk Duitsland enerzijds en Amsterdam en sommige andere Hollandse steden anderzijds. Men kon spreken van een vlottende bevolking.
 == 2.9.3. Economische bedrijvigheid, bevolking, verzorgend bedrijf == == 2.9.3. Economische bedrijvigheid, bevolking, verzorgend bedrijf ==
  
-De grote economische bedrijvigheid in de streek en de toenemende bevolkingsomvang bevorderden de ontwikkeling van een plaatselijk verzorgings- en dienstverleningsapparaat, in het bijzonder te Zaandam. Van oudsher was in de eerste levensbehoeften als zuivel, vlees, groenten, brood en vis voorzien door zelfverzorging en door plaatselijke boeren, vissers en bakkers. Zelfverzorging heeft ook in de 17e en 18e eeuw in de Zaanstreek nog een grote rol gespeeld. Reeds voor de Troubel waren er zuivelkopers, viskopers, grutters en ventjagers die (medein plaatselijke behoeften voorzagen. De na 1580 opkomende takken van handel en nijverheid, zoals de beschuitbakkerij, de stijfselmakerij, de olieslagerij, de olie- en traanhandel, de pellerij waren zowel plaatselijk verzorgend als stuwend. De houtzagerij en houthandel voorzagen plaatselijke timmerlieden en molenmakers van hout, de verfmalerij en olieslagerij leverden grondstoffen aan het verfambacht in de streek, et cetera.+De grote economische bedrijvigheid in de streek en de toenemende bevolkingsomvang bevorderden de ontwikkeling van een plaatselijk verzorgings- en dienstverleningsapparaat, in het bijzonder te Zaandam. Van oudsher was in de eerste levensbehoeften als zuivel, vlees, groenten, brood en vis voorzien door zelfverzorging en door plaatselijke boeren, vissers en bakkers. Zelfverzorging heeft ook in de 17e en 18e eeuw in de Zaanstreek nog een grote rol gespeeld. Reeds voor de Troubel waren er zuivelkopers, viskopers, grutters en ventjagers die mede in plaatselijke behoeften voorzagen. De na 1580 opkomende takken van handel en nijverheid, zoals de beschuitbakkerij, de stijfselmakerij, de olieslagerij, de olie- en traanhandel, de pellerij waren zowel plaatselijk verzorgend als stuwend. De houtzagerij en houthandel voorzagen plaatselijke timmerlieden en molenmakers van hout, de verfmalerij en olieslagerij leverden grondstoffen aan het verfambacht in de streek, et cetera.
  
- Maar in de 17e en 18e eeuw ontwikkelden zich ook gespecialiseerde detailhandels en ambachten die alleen in plaatselijke behoeften voorzagen. In 1731 waren er te Oostzaandam 35 bakkers gevestigd, 8 slagers, 4 bierstekers, 2 gorters, 2 schoenmakers, 6 timmerwerkplaatsen. In 1742 werden in geheel Zaandam 48 detailhandelaren en 81 verzorgende ambachtslieden in de personele quotisatie aangeslagen. Hiervan waren er respectievelijk 29 en 60 te Westzaandam gevestigd. In de rest van de bannen van Oost- en Westzaanden (exclusief Westzaan) en van Krommenie vond men nog 13 detaillisten en 47 verzorgende ambachten. De belangrijkste verzorgende ambachten waren de brood- en koekbakkerij, de bouwambachten en de smederij. Beoefenaars van vrije beroepen (als medische beroepennotarissen, geestelijken, makelaarscommissionairs etcetera) trof men eveneens in hoofdzaak te Zaandam aan (45 aangeslagen in de personele quotisatie van 1742; elders: 28). Zaandam was in de 17e en 18e eeuw een handels- en industrieel centrum met een goed ontwikkeld plaatselijk verzorgings- en toeleveringsapparaat van bouwambachten, smederijen en koperslagerijen, brood-, koek- en suikerbakkerijen, textielambachten en -winkels, fruithandels, koffieen tabakswinkels, makelaars, medische beroepsbeoefenaren etc.+ Maar in de 17e en 18e eeuw ontwikkelden zich ook gespecialiseerde detailhandels en ambachten die alleen in plaatselijke behoeften voorzagen. In 1731 waren er te Oostzaandam 35 bakkers gevestigd, 8 slagers, 4 bierstekers, 2 gorters, 2 schoenmakers, 6 timmerwerkplaatsen. In 1742 werden in geheel Zaandam 48 detailhandelaren en 81 verzorgende ambachtslieden in de personele quotisatie aangeslagen. Hiervan waren er respectievelijk 29 en 60 te Westzaandam gevestigd. In de rest van de bannen van Oost- en Westzaanden (exclusief Westzaan) en van Krommenie vond men nog 13 detaillisten en 47 verzorgende ambachten. De belangrijkste verzorgende ambachten waren de brood- en koekbakkerij, de bouwambachten en de smederij. Beoefenaars van vrije beroepen als medische beroepennotarissen, geestelijken, makelaarscommissionairstrof men eveneens in hoofdzaak te Zaandam aan45 aangeslagen in de personele quotisatie van 1742; elders: 28. Zaandam was in de 17e en 18e eeuw een handels- en industrieel centrum met een goed ontwikkeld plaatselijk verzorgings- en toeleveringsapparaat van bouwambachten, smederijen en koperslagerijen, brood-, koek- en suikerbakkerijen, textielambachten en -winkels, fruithandels, koffie en tabakswinkels, makelaars, medische beroepsbeoefenaren etc.
  
  
Regel 349: Regel 351:
 b. de fase van korte opleving en definitief verval (na 1760). b. de fase van korte opleving en definitief verval (na 1760).
  
-Hoewel de totale economische bedrijvigheid omstreeks 1730 haar hoogtepunt bereikte, gold dit niet voor alle takken van scheepvaart, handel en nijverheid. Voor de verschillende takken van bedrijvigheid lag het hoogtepunt der activiteiten op verschillende, vaak uiteenlopende, tijdstippen. Dit houdt in dat, in het bijzonder in de periode 16801730, de verschillende takken van bedrijvigheid in wisselende verhoudingen tot de totale bedrijvigheid hebben bijgedragen. Voor de Oostzeevaart, de beschuitbakkerij, de linnenblekerij en de molenbouw lag het hoogtepunt in de eerste helft van de 17e eeuw; voor de walvisvaart, de scheepsbouw, de zeildoekweverij (vermoedelijken voor de stijfselmakerij in de tweede helft van deze eeuw; voor de houthandel en houtzagerij in de eerste helft van de 18e eeuw, terwijl de olieslagerij en de pellerij zich ook daarna nog op een hoog peil handhaafden. De walvisvaart was omstreeks 1700 wel over haar hoogtepunt heen, maar kon zich toch nog tot ver in de 18e eeuw (door de opkomst van de Straat Davidsvaartop een hoog niveau van bedrijvigheid consolideren. Toen de 19e eeuw haar intrede deed waren verschillende bedrijfstakken volledig of bijna geheel ten onder gegaan: de Oostzeevaart, de beschuitbakkerij, de linnenblekerij, de walvisvaart en traankokerij, de scheepsbouw, de mastenmakerij en ankersmederij et cetera, de wagenschotzagerij.+Hoewel de totale economische bedrijvigheid omstreeks 1730 haar hoogtepunt bereikte, gold dit niet voor alle takken van scheepvaart, handel en nijverheid. Voor de verschillende takken van bedrijvigheid lag het hoogtepunt der activiteiten op verschillende, vaak uiteenlopende, tijdstippen. Dit houdt in dat, in het bijzonder in de periode 1680-1730, de verschillende takken van bedrijvigheid in wisselende verhoudingen tot de totale bedrijvigheid hebben bijgedragen. Voor de Oostzeevaart, de beschuitbakkerij, de linnenblekerij en de molenbouw lag het hoogtepunt in de eerste helft van de 17e eeuw; voor de walvisvaart, de scheepsbouw, de zeildoekweverij vermoedelijk en voor de stijfselmakerij in de tweede helft van deze eeuw; voor de houthandel en houtzagerij in de eerste helft van de 18e eeuw, terwijl de olieslagerij en de pellerij zich ook daarna nog op een hoog peil handhaafden. De walvisvaart was omstreeks 1700 wel over haar hoogtepunt heen, maar kon zich toch nog tot ver in de 18e eeuw door de opkomst van de Straat Davidsvaart op een hoog niveau van bedrijvigheid consolideren. Toen de 19e eeuw haar intrede deed waren verschillende bedrijfstakken volledig of bijna geheel ten onder gegaan: de Oostzeevaart, de beschuitbakkerij, de linnenblekerij, de walvisvaart en traankokerij, de scheepsbouw, de mastenmakerij en ankersmederij en de wagenschotzagerij.
  
 Binnen de zojuist geschetste trend waren er kortere perioden van opleving en recessie. Zowel de periode van de economische expansie als die van de teruggang gaven een conjuncturele golfbeweging te zien, die voor de belangrijkste takken van bedrijf globaal samenviel met een golfbeweging van oorlog en vrede. Overigens liepen de perioden van opleving en teruggang voor de verschillende takken van handel en nijverheid niet volledig synchroon. Binnen de zojuist geschetste trend waren er kortere perioden van opleving en recessie. Zowel de periode van de economische expansie als die van de teruggang gaven een conjuncturele golfbeweging te zien, die voor de belangrijkste takken van bedrijf globaal samenviel met een golfbeweging van oorlog en vrede. Overigens liepen de perioden van opleving en teruggang voor de verschillende takken van handel en nijverheid niet volledig synchroon.
 +
 == 2.10.2. Economisch verval; concentratie== == 2.10.2. Economisch verval; concentratie==
 +
 Over de oorzaken van het verval van een belangrijk deel van de Zaanse handel en nijverheid in de tweede helft van de 18e eeuw zijn veel gissingen gemaakt en vaak ingewikkelde redeneringen op touw gezet. Men moet bij de verklaring van dit verval echter twee zaken goed in het oog houden.  Over de oorzaken van het verval van een belangrijk deel van de Zaanse handel en nijverheid in de tweede helft van de 18e eeuw zijn veel gissingen gemaakt en vaak ingewikkelde redeneringen op touw gezet. Men moet bij de verklaring van dit verval echter twee zaken goed in het oog houden. 
  
 In de eerste plaats: verval was geen verschijnsel van de tweede helft van de 18e eeuw alleen. Een aantal bedrijfstakken, zoals de beschuitbakkerij, de linnenblekerij, de Oostzeevaart was al lang voordien sterk in betekenis teruggelopen; de Zaandamse scheepsbouw had ook reeds in de eerste helft van de 18e eeuw zijn beste tijd gehad. Andere bedrijfstakken zoals de pellerij, de olieslagerij en de snuifmalerij handhaafden zich tot aan de Franse tijd op ongeveer hetzelfde niveau. Er is dus niet één verklaring die voor de teruggang van alle takken van bedrijf in één bepaalde periode zou gelden.  In de eerste plaats: verval was geen verschijnsel van de tweede helft van de 18e eeuw alleen. Een aantal bedrijfstakken, zoals de beschuitbakkerij, de linnenblekerij, de Oostzeevaart was al lang voordien sterk in betekenis teruggelopen; de Zaandamse scheepsbouw had ook reeds in de eerste helft van de 18e eeuw zijn beste tijd gehad. Andere bedrijfstakken zoals de pellerij, de olieslagerij en de snuifmalerij handhaafden zich tot aan de Franse tijd op ongeveer hetzelfde niveau. Er is dus niet één verklaring die voor de teruggang van alle takken van bedrijf in één bepaalde periode zou gelden. 
  
-In de tweede plaats: teruggang van bedrijvigheid mag men niet zonder meer uit een vermindering van het aantal bedrijven afleiden. Zowel in de tweede helft van de 17e als in de 18e eeuw heeft een sterke mate van productiviteitstoename en bedrijfsconcentratie plaatsgevonden. In het molenbedrijf is alom de productiviteit per molen toegenomen (bijv. dubbele oliemolens; meer schepkuipen per papiermolen: meer zaagramen per houtzaagmolen et cetera). In de scheepsbouw werden steeds grotere schepen, vooral fluitschepen, geproduceerd, wat grotere werven noodzakelijk maakte en de bestaansmogelijkheden voor kleinere werven deed afnemen. Door compagnieschappen, als in de scheepsbouw en verfindustrie, door coördinatie van verschillende productieprocessen onder één leiding (als in de zeildoekweverij), door concentratie van soms 5 tot 15 molenbedrijven in één (familie)onderneming, door de oprichting van steeds grotere bedrijfseenheden (bijvoorbeeld lijnbanen, papiermakerijenen de toepassing van continubedrijf (bijvoorbeeld olieslagerijkon met hetzelfde aantal of zelfs met een minder aantal bedrijfseenheden een hoger productieniveau worden bereikt.+In de tweede plaats: teruggang van bedrijvigheid mag men niet zonder meer uit een vermindering van het aantal bedrijven afleiden. Zowel in de tweede helft van de 17e als in de 18e eeuw heeft een sterke mate van productiviteitstoename en bedrijfsconcentratie plaatsgevonden. In het molenbedrijf is alom de productiviteit per molen toegenomen bijvoorbeeld dubbele oliemolens; meer schepkuipen per papiermolen: meer zaagramen per houtzaagmolen. In de scheepsbouw werden steeds grotere schepen, vooral fluitschepen, geproduceerd, wat grotere werven noodzakelijk maakte en de bestaansmogelijkheden voor kleinere werven deed afnemen. Door compagnieschappen, als in de scheepsbouw en verfindustrie, door coördinatie van verschillende productieprocessen onder één leiding als in de zeildoekweverij, door concentratie van soms 5 tot 15 molenbedrijven in één familie-onderneming, door de oprichting van steeds grotere bedrijfseenheden zoals lijnbanen, papiermakerijen en de toepassing van continubedrijf als olieslagerij kon met hetzelfde aantal of zelfs met een minder aantal bedrijfseenheden een hoger productieniveau worden bereikt. 
 == 2.10.3. Economisch verval, waardoor? == == 2.10.3. Economisch verval, waardoor? ==
  
-Hoewel kan worden geconstateerd dat tegelijk met de opkomst of bloei van de ene bedrijfstak een andere in verval kon zijn; hoewel verschijnselen van schaalvergroting en concentratie de opgeroepen beelden van verval verzachten, daarmee zijn de verschijnselen van verval op zichzelf en de ondergang van een aantal takken van bedrijf tegen het einde van de 18e eeuw nog niet verklaard. Gedurende de gehele 17e eeuw heeft (een deel vande Zaanse handel en industrie (bijvoorbeeld: korenkoperij, scheepsbouw, ventjagerij, beschuitbakkerijte kampen gehad met stedelijk, in het bijzonder Amsterdams protectionisme. Vrijwel alle bedrijfstakken werden, vooral in perioden van recessie, gekweld door (tehoge imposten (bijvoorbeeld die op gemaalturf et cetera). Regelmatig werden Zaanse vaklieden met hoge lonen naar het buitenland gelokt (bijvoorbeeld scheepstimmerlieden, stijfselmakers, zeildoekwevers, molenbouwers). Steeds meer gingen landen en ook provincies in de Republiek, waar producten van de Zaanse nijverheid werden afgezet, de import belemmeren, hoge invoerrechten heffen, zelf bedrijven stichten, deze bedrijven bevoordelen en tegen concurrentie uit het buitenland, waaronder de Zaanstreek, beschermen. Vele afzetgebieden gingen daardoor geheel of ten dele verloren. Voormalige klanten werden concurrenten en konden, gesteund door lagere lonen, lagere belastingen en beschermende maatregelen geleidelijk aan de Zaankanters van de markt verdringen. Hier ligt de belangrijkste oorzaak van de achteruitgang van de Zaanse handel en nijverheid. Daar komt bij dat de oorspronkelijke vestigingsplaatsvoordelen van de Zaanstreek: te weten technische voorspronglage lonen, gunstige ligging, hun kracht gingen verliezen. Vooral daar waar industrieën in de productielanden werden opgericht waren deze industrieën wat de grondstoffenvoorziening betreft in het voordeel boven de Zaanse bedrijven.+Hoewel kan worden geconstateerd dat tegelijk met de opkomst of bloei van de ene bedrijfstak een andere in verval kon zijn; hoewel verschijnselen van schaalvergroting en concentratie de opgeroepen beelden van verval verzachten, daarmee zijn de verschijnselen van verval op zichzelf en de ondergang van een aantal takken van bedrijf tegen het einde van de 18e eeuw nog niet verklaard. Gedurende de gehele 17e eeuw heeft een deel van de Zaanse handel en industrie als korenkoperij, scheepsbouw, ventjagerij, beschuitbakkerij te kampen gehad met stedelijk, in het bijzonder Amsterdams protectionisme. Vrijwel alle bedrijfstakken werden, vooral in perioden van recessie, gekweld door te hoge impostenbijvoorbeeld die op gemaal en turf. Regelmatig werden Zaanse vaklieden met hoge lonen naar het buitenland gelokt zoals scheepstimmerlieden, stijfselmakers, zeildoekwevers, en molenbouwers. Steeds meer gingen landen en ook provincies in de Republiek, waar producten van de Zaanse nijverheid werden afgezet, de import belemmeren, hoge invoerrechten heffen, zelf bedrijven stichten, deze bedrijven bevoordelen en tegen concurrentie uit het buitenland, waaronder de Zaanstreek, beschermen. Vele afzetgebieden gingen daardoor geheel of ten dele verloren. Voormalige klanten werden concurrenten en konden, gesteund door lagere lonen, lagere belastingen en beschermende maatregelen geleidelijk aan de Zaankanters van de markt verdringen. Hier ligt de belangrijkste oorzaak van de achteruitgang van de Zaanse handel en nijverheid. Daar komt bij dat de oorspronkelijke vestigingsplaats-voordelen van de Zaanstreek: te weten technische voorspronglage lonen, gunstige ligging, hun kracht gingen verliezen. Vooral daar waar industrieën in de productielanden werden opgericht waren deze industrieën wat de grondstoffenvoorziening betreft in het voordeel boven de Zaanse bedrijven
 + 
 +De technische voorsprong van de Zaanstreek brokkelde af toen mede door toedoen van Zaanse vaklieden in de afzetgebieden dezelfde technieken zoals de windmolen en soms ook nieuwe procedé's werden toegepast. Verder ging met de economische ontwikkeling van de Zaanstreek het loonpeil in de streek omhoog, wat de concurrentiekracht van haar bedrijven op de internationale markt verminderde.  
 + 
 +Tenslotte is het goed te bedenken dat het niet alleen de Zaanse handel en nijverheid waren die in verval raakten. De teruggang van de economische bedrijvigheid in de Zaanstreek maakte deel uit van de teruggang van de gehele Hollandse, meer in het bijzonder de Amsterdamse, scheepvaart, stapelhandel en veredelingsindustrie, die op haar beurt weer samenhing met het internationaal-politieke krachtverlies van de Republiek ten opzichte van Engeland en de andere omringende West-Europese staten
  
-De technische voorsprong van de Zaanstreek brokkelde af toen. mede door toedoen van Zaanse vaklieden. in de afzetgebieden dezelfde technieken (bijvoorbeeld de windmolen) en soms ook nieuwe procedé`s werden toegepast. Verder ging met de economische ontwikkeling van de Zaanstreek het loonpeil in de streek omhoog, wat de concurrentiekracht van haar bedrijven op de internationale markt verminderde. Tenslotte is het goed te bedenken dat het niet alleen de Zaanse handel en nijverheid waren die in verval raakten. De teruggang van de economische bedrijvigheid in de Zaanstreek maakte deel uit van de teruggang van de gehele Hollandse, meer in het bijzonder de Amsterdamse, scheepvaart, stapelhandel en veredelingsindustrie, die op haar beurt weer samenhing met het internationaal-politieke krachtverlies van de Republiek ten opzichte van Engeland en de andere omringende West-Europese staten. De internationale economische en politieke macht van de Republiek was verbleekt en dat betekende voor de Zaanstreek verlies van afzetmarkten, teruggang van bedrijvigheid en het verdwijnen van bedrijfstakken die nauw met de Hollandse hegemonie ter zee hadden samengehangen. In de Franse tijd zouden alleen die bedrijfstakken zich nog enigermate kunnen handhaven die voor hun grondstoffenvoorziening en hun afzet op Nederland en op de omringende landen van het continent waren aangewezen.+De internationale economische en politieke macht van de Republiek was verbleekt en dat betekende voor de Zaanstreek verlies van afzetmarkten, teruggang van bedrijvigheid en het verdwijnen van bedrijfstakken die nauw met de Hollandse hegemonie ter zee hadden samengehangen. In de Franse tijd zouden alleen die bedrijfstakken zich nog enigermate kunnen handhaven die voor hun grondstoffen-voorziening en hun afzet op Nederland en op de omringende landen van het continent waren aangewezen.
  
  
  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/attic/eco/economische_ontwikkeling_1580-1800.1720477481.txt.gz
  • Laatst gewijzigd: 2024/07/09 00:24
  • door zaanlander