Beide kanten vorige revisie
Vorige revisie
Volgende revisie
|
Vorige revisie
|
gezondheidszorg:gezondheidszorg_19e_eeuw [2016/09/20 00:03] piet [2.3.2. Een nieuwe gezondheidszorg.] |
gezondheidszorg:gezondheidszorg_19e_eeuw [2023/04/29 13:56] (huidige) jan |
| <nav type="pills" justified="true"> |
<WRAP tabs> | |
| |
* [[Gezondheidszorg:start|Voorwoord]] | * [[Gezondheidszorg:start|Voorwoord]] |
* [[gezondheidszorg:gezondheidszorg_voor_1800|Voor 1800]] | * [[gezondheidszorg:gezondheidszorg_voor_1800|Voor 1800]] |
* [[gezondheidszorg:gezondheidszorg_19e_eeuw|19e eeuw]] | * [[gezondheidszorg:gezondheidszorg_19e_eeuw|19e eeuw]] |
* [[gezondheidszorg:gezondheidszorg_in_de_20e_eeuw]] | * [[gezondheidszorg:gezondheidszorg_in_de_20e_eeuw]] |
| </nav> |
| |
</WRAP> | |
====Gezondheidszorg in de 19e eeuw ==== | ====Gezondheidszorg in de 19e eeuw ==== |
=== 2.1. De Franse bezetters en de hygiëne (1794-1813) === | === 2.1. De Franse bezetters en de hygiëne (1794-1813) === |
Parlementaire enquête in de Zaanstreek | Parlementaire enquête in de Zaanstreek |
| |
Het onderzoek in de Zaanstreek vond plaats in het eerste halfjaar van 1890. De parlementaire commissie bezocht vele bedrijven, enquêteerde schriftelijk de besturen van 34 lokale verenigingen en mondeling 109 Zaankanters: burgemeesters, predikanten, artsen, onderwijzers, werkgevers en werknemers van Zaanse bedrijven. De uitvoerige, voor akkoord getekende getuigenverhoren en de enquêteverslagen werden gepubliceerd in de derde afdeling 'de Zaankant' van het eindverslag aan het parlement. De besturen van vier kleine Patrimonium-afdelingen (Zaandam, Koog-Zaandijk, Wormerveer en Wormer), geen arbeiders maar kleine zelfstandigen, waren kritisch maar mild in hun oordeel. De arbeiders-bestuursleden van de werkliedenverenigingen voor onderlinge geldelijke ondersteuning bij ziekte, 'Door Eendracht Bloeiende' te Koog aan de Zaan en 'Helpt Elkander` te Zaandijk, formuleerden krachtiger, maar inhoudelijk niet wezenlijk verschillend. De bereidheid tot actie klonk door in de antwoorden van de Sociaal-Democratische Vereniging te Krommenie en van de afdeling Zaanstreek van de Sociaal-Democratische Partij in Nederland. Zij verwezen reeds naar de opstelling van de vakbonden, de organisaties van de klassebewuste arbeiders van de nieuwe industriële bedrijven die in de 20e eeuw door politieke strijd - onder andere voor algemeen kiesrecht - een volwaardige maatschappelijke positie wilden verwerven. Dankzij de omvangrijke systematisch verzamelde en kritisch behandelde informatie uit zo vele bronnen kan men zich een gedetailleerd beeld vormen van de Zaanse situatie rond 1890. Voor een beoordeling van de gezondheid en gezondheidszorg zijn de onderstaande aspecten van belang. | Het onderzoek in de Zaanstreek vond plaats in het eerste halfjaar van 1890. De parlementaire commissie bezocht vele bedrijven, enquêteerde schriftelijk de besturen van 34 lokale verenigingen en mondeling 109 Zaankanters: burgemeesters, predikanten, artsen, onderwijzers, werkgevers en werknemers van Zaanse bedrijven. De uitvoerige, voor akkoord getekende getuigenverhoren en de enquêteverslagen werden gepubliceerd in de derde afdeling 'de Zaankant' van het eindverslag aan het parlement. De besturen van vier kleine Patrimonium-afdelingen (Zaandam, Koog-Zaandijk, Wormerveer en Wormer), geen arbeiders maar kleine zelfstandigen, waren kritisch maar mild in hun oordeel. De arbeiders-bestuursleden van de werkliedenverenigingen voor onderlinge geldelijke ondersteuning bij ziekte, 'Door Eendracht Bloeiende' te Koog aan de Zaan en 'Helpt Elkander' te Zaandijk, formuleerden krachtiger, maar inhoudelijk niet wezenlijk verschillend. De bereidheid tot actie klonk door in de antwoorden van de Sociaal-Democratische Vereniging te Krommenie en van de afdeling Zaanstreek van de Sociaal-Democratische Partij in Nederland. Zij verwezen reeds naar de opstelling van de vakbonden, de organisaties van de klassebewuste arbeiders van de nieuwe industriële bedrijven die in de 20e eeuw door politieke strijd - onder andere voor algemeen kiesrecht - een volwaardige maatschappelijke positie wilden verwerven. Dankzij de omvangrijke systematisch verzamelde en kritisch behandelde informatie uit zo vele bronnen kan men zich een gedetailleerd beeld vormen van de Zaanse situatie rond 1890. Voor een beoordeling van de gezondheid en gezondheidszorg zijn de onderstaande aspecten van belang. |
| |
Huisvesting | Huisvesting |
Voorzieningen bij ziekte en werkloosheid | Voorzieningen bij ziekte en werkloosheid |
| |
Onderlinge werkliedenfondsen voor geldelijke ondersteuning bij ziekte, opgericht en beheerd door de leden, functioneerden in vele Zaanse dorpen; in Koog 'Door Eendracht Bloeiende' met 290 leden, uitkering een gulden per dag, zes dagen per week gedurende 26 weken. In 1890 moest na een forse griepepidemie een collecte de kas weer op peil brengen. In Zaandijk bestond 'Helpt Elkander` met 700 uitsluitend mannelijke leden, die een premie van tien cent in de week betaalden. De uitkering was identiek aan die in Koog. Bovendien in Zaandijk het fonds ´Werkmans Ondersteuning´; in Wormerveer waren twee fondsen, een werklieden-onderlinge en een bestuurd door notabelen. In Wormer 'Eigen Hulp', met een uitkering van vijf gulden per week en een premie van tien cent per week. De burgervereniging 'Hulp in Lijden' te Krommenie accepteerde alleen gezonde mensen met een 'doktersbriefje' en jonger dan 52 jaar. Een aantal patroons betaalde het loon ook door aan werknemers die tevens bijstand genoten uit een onderling fonds. Voorzieningen bij werkloosheid ontbraken vrijwel. Particuliere charitatieve ´Werkhuizen´ boden in een aantal gemeenten - Zaandam. Wormerveer. Krommenie - gedurende de wintermaanden aan de allerarmste plaatsgenoten enig soelaas voor koude en honger. Bovendien werd zo veel bedelarij voorkomen. Veelal waren alle gezinsleden gedurende de daguren welkom; zij ontvingen maaltijden en verrichtten eenvoudige werkzaamheden waarvoor enig loon werd betaald. Alleen losse arbeiders en seizoenwerkers behoorden tot de klanten. | Onderlinge werkliedenfondsen voor geldelijke ondersteuning bij ziekte, opgericht en beheerd door de leden, functioneerden in vele Zaanse dorpen; in Koog 'Door Eendracht Bloeiende' met 290 leden, uitkering een gulden per dag, zes dagen per week gedurende 26 weken. In 1890 moest na een forse griepepidemie een collecte de kas weer op peil brengen. In Zaandijk bestond 'Helpt Elkander' met 700 uitsluitend mannelijke leden, die een premie van tien cent in de week betaalden. De uitkering was identiek aan die in Koog. Bovendien in Zaandijk het fonds 'Werkmans Ondersteuning'; in Wormerveer waren twee fondsen, een werklieden-onderlinge en een bestuurd door notabelen. In Wormer 'Eigen Hulp', met een uitkering van vijf gulden per week en een premie van tien cent per week. De burgervereniging 'Hulp in Lijden' te Krommenie accepteerde alleen gezonde mensen met een 'doktersbriefje' en jonger dan 52 jaar. Een aantal patroons betaalde het loon ook door aan werknemers die tevens bijstand genoten uit een onderling fonds. Voorzieningen bij werkloosheid ontbraken vrijwel. Particuliere charitatieve ´Werkhuizen´ boden in een aantal gemeenten - Zaandam. Wormerveer. Krommenie - gedurende de wintermaanden aan de allerarmste plaatsgenoten enig soelaas voor koude en honger. Bovendien werd zo veel bedelarij voorkomen. Veelal waren alle gezinsleden gedurende de daguren welkom; zij ontvingen maaltijden en verrichtten eenvoudige werkzaamheden waarvoor enig loon werd betaald. Alleen losse arbeiders en seizoenwerkers behoorden tot de klanten. |
| |
Beroepskwalen | Beroepskwalen |
=== 2.3.2. Een nieuwe gezondheidszorg. === | === 2.3.2. Een nieuwe gezondheidszorg. === |
| |
Kruisverenigingen, ziekenfondsen, ziekenhuizen | Kruisverenigingen |
| |
Na hun vruchteloze ambtelijke inspanningen sinds 1865 zochten de geneeskundige inspecteurs van het Staatstoezicht nieuwe wegen om te komen tot een doeltreffende zorg voor de volksgezondheid. De bestrijding van besmettelijke ziekten, vele eeuwen lang de belangrijkste oorzaken voor ziekte en vroegtijdige dood, werd de eerste doelstelling. Dankzij initiatieven van dr. J. Penn, inspecteur voor Noord-Holland, kwam in 1875 de eerste provinciale kruisvereniging tot stand. Dit 'Witte Kruis' bestond weldra uit een groot aantal vrij autonome plaatselijke afdelingen - in Zaandijk reeds in 1873 opgericht - ieder met een groot aantal leden. In de lokale besturen speelden de huisartsen een belangrijke rol. In de Zaanse dorpen werd de bestrijding van de besmettelijke ziekten, zoals uiteengezet in de Cholera-nota van 1865 en de Besmettelijke Ziekten Wet van 1872, snel en fors aangepakt. De Utrechtse 'Vereniging tot Verbetering van de Volksgezondheid' (uit 1865) had zich in 1872 nog beperkt tot het plaatsen van borden langs de grachten met de raadgeving geen grachtwater te drinken, daar //'in onze stadsgrachten zich het vuil verzamelt van een groot aantal sekreten, ook de uitwerpselen van Cholerazieken'//. De afdelingen van het Witte Kruis waren na korte tijd bezig met concrete zaken: het inrichten van min of meer permanente verblijven voor de isolatie en verzorging van patiënten, het ontsmetten van woningen en bezittingen, het gratis in bruikleen verstrekken van verplegingsmiddelen en lijfgoed. Ontsmetters en wijkverpleegsters werden opgeleid en in dienst genomen; de kosten van aansluiting op het duinwaterleidingnet voor de leden zo nodig betaald, laboratoriumonderzoek van verdachte spijzen en dranken bekostigd, openbare badhuizen, soms ook zweminrichtingen, gebouwd en geëxploiteerd. De burgers werden ingelicht, gemeentebesturen onder druk gezet om technisch-hygiënische verordeningen af te kondigen en uit te voeren: faecaliën-afvoer, het saneren van stinksloten, bouw- en woningtoezicht enzovoort. In de 20e eeuw zouden de kruisorganisaties vele initiatieven nemen en tot uitvoering brengen op het gebied van de individuele geneeskundige preventie en het bevorderen van de gezondheid, onder andere met consultatiebureaus voor zuigelingen en kleuters, moedercursussen, kraamzorg enzovoort. Andere particuliere verenigingen kwamen tot stand met een meer beperkte doelstelling, zoals de Centrale Vereniging voor Tuberculose bestrijding (1907), Vereniging Bevordering Koepokinenting, Vereniging Bestrijding Alcoholisme, Vereniging Kinderuitzending naar vakantiekolonies, Vereniging Arbeid en revalidatie voor invaliden (AVO), Vereniging voor de geestelijke volksgezondheid, met consultatiebureaus, voor- en nazorg, en ziekeninrichtingen voor psychiatrische patienten. | Na hun vruchteloze ambtelijke inspanningen sinds 1865 zochten de geneeskundige inspecteurs van het Staatstoezicht nieuwe wegen om te komen tot een doeltreffende zorg voor de volksgezondheid. De bestrijding van besmettelijke ziekten, vele eeuwen lang de belangrijkste oorzaken voor ziekte en vroegtijdige dood, werd de eerste doelstelling. Dankzij initiatieven van dr. J. Penn, inspecteur voor Noord-Holland, kwam in 1875 de eerste provinciale kruisvereniging tot stand. Dit 'Witte Kruis' bestond weldra uit een groot aantal vrij autonome plaatselijke afdelingen - in Zaandijk reeds in 1873 opgericht - ieder met een groot aantal leden. In de lokale besturen speelden de huisartsen een belangrijke rol. In de Zaanse dorpen werd de bestrijding van de besmettelijke ziekten, zoals uiteengezet in de Cholera-nota van 1865 en de Besmettelijke Ziekten Wet van 1872, snel en fors aangepakt. De Utrechtse 'Vereniging tot Verbetering van de Volksgezondheid' (uit 1865) had zich in 1872 nog beperkt tot het plaatsen van borden langs de grachten met de raadgeving geen grachtwater te drinken, daar //'in onze stadsgrachten zich het vuil verzamelt van een groot aantal sekreten, ook de uitwerpselen van Cholerazieken'//. |
| |
Thans verleent de particuliere sector van de gezondheidszorg nog steeds een zeer groot gedeelte van de `lVlaatschappelijke Gezondheidszorg'. De organisatie is complex (een lappendeken) en de onderlinge samenwerking nog niet voldoende. De kosten werden aanvankelijk geheel gedragen door de leden. later in toenemende mate door de overheden. De subsidies werden een middel waarmee het Staatstoezicht op de Volksgezondheid sturend kan optreden en de kwaliteit bewaken. Ziekenfondsen waren van ouds particuliere instellingen. Reeds in de 16e eeuw hadden vele gilden hun gildebussen. die ook leerlingen en knechten van gildeleden geneeskundige hulp en medicijnen in natura waarborgden; soms waren ook ziekengeld en begrafeniskosten meeverzekerd. Zij verdwenen met de gilden tijdens de Franse bezetting. Doktershulp en medicijnen voor minvermogenden konden daarna nog worden ondergebracht bij commerciele verzekeringssocieteiten. De armoede van de bevolking en het grote aantal beoefenaren van de geneeskunde maakten zowel de medewerkers als de verzekerden machteloos tegen misstanden en machtsmisbruik van ei genaars-diiecteuren en hun personeel. In de 18e en 19e eeuw waren tekortkomingen bij de kerkelijke en gemeentelijke armenzorg evenmin onbekend. Krappe geldmiddelen en een stijgend aantal armlastigen waren belangrijke oorzaken. Dr. J. Penn c.s. stichtten in 1847 in Amsterdam een Algemeen Ziekenfonds zonder winstbejag en bestuurd door de medewerkers. Verzekerd werden minvermogenden die voldoende verdienden om de premie te betalen en die niet in aanmerking kwamen voor de armenzorg. Dit fonds vond weldra navolging in vele steden. In 1849 was 25 L7? van de bevolking van Amsterdam en Den Haag op enige manier verzekerd. De geneeskundige inspecteurs van staatstoezicht pleitten in 1870 voor een verdergaande sanering van het ziekenfondswezen. Plannen voor een verplichte verzekering door sociale ziekenfondsen onder overheidstoezicht werden door de regering echter niet overgenomen. In deze jaren werden door vele geneeskundigen `doktersbussen` opgericht voor de eigen onbemiddelde patienten. Zij hadden een zeer simpele structuur en vrijwel geen reglementen. de dokter was de baas. De 'Ziekenfondsen' van Zaanse bedrijven beperkten zich gewoonlijk tot het uitkeren van ziekengeld. Vooraanstaande personen of instellingen buiten de direct-belanghebbenden stichtten in deze jaren op vele plaatsen uit sociale overwegingen echte ziekenfondsen zonder winstbejag. In Zaandam werd het “Zaandamse Ziekenfonds` door de Vereniging voor *Plaatselijk Nut op 1 oktober 1890 opgericht. Het was weldra het enige fonds ter plaatse waaraan alle artsen en apothekers zich als contractant verbonden. In bestuurlijke zaken hadden zij een adviserende stem. Het oudste Zaanse fonds was reeds in oktober 1870 in Wormerveer opgericht door enige notabelen. In 1901 waren er 2683 leden. De reservekas was zo goed gevuld dat `s winters gedurende enige weken geen contributie verschuldigd was. Bovendien konden de niet-meeverzekerde kosten van een ziekenhuisverpleging gewoonlijk toch worden vergoed. Wormer en .lisp hadden sinds 1889 een dergelijk fonds. Rond 1900 bestonden er in Nederland honderden kleine. onderling sterk verschillende ziekenfondsen. Een filantropische inslag was veelal nog aanwezig. het verstrekkingenpakket was echter te beperkt - ziekenhuisverpleging was niet meeverzekerd - en de rechten van de patienten waren onvoldoende gewaarborgd. | De afdelingen van het Witte Kruis waren na korte tijd bezig met concrete zaken: het inrichten van min of meer permanente verblijven voor de isolatie en verzorging van patiënten, het ontsmetten van woningen en bezittingen, het gratis in bruikleen verstrekken van verplegingsmiddelen en lijfgoed. Ontsmetters en wijkverpleegsters werden opgeleid en in dienst genomen; de kosten van aansluiting op het duinwaterleidingnet voor de leden zo nodig betaald, laboratoriumonderzoek van verdachte spijzen en dranken bekostigd, openbare badhuizen, soms ook zweminrichtingen, gebouwd en geëxploiteerd. De burgers werden ingelicht, gemeentebesturen onder druk gezet om technisch-hygiënische verordeningen af te kondigen en uit te voeren: faecaliën-afvoer, het saneren van stinksloten, bouw- en woningtoezicht enzovoort. In de 20e eeuw zouden de kruisorganisaties vele initiatieven nemen en tot uitvoering brengen op het gebied van de individuele geneeskundige preventie en het bevorderen van de gezondheid, onder andere met consultatiebureaus voor zuigelingen en kleuters, moedercursussen, kraamzorg enzovoort. |
| |
Gasthuizen werden al in de 14e-eeuwse kronieken beschreven. Het waren charitatieve inrichtingen. gesticht door kerkelijke instanties, gildenbesturen en dergelijke. Zij verleenden onderdak en enige verzorging aan `gasten`. dat waren vreemdelingen, rondreizende kooplieden. pelgrims enzovoort. Gezonde bedelaars en zwervers werden eveneens toegelaten. maar nooit langer dan twee of drie dagen en nachten. In de 15e eeuw verkregen deze gasthuizen ook een soort “verpleegfunctie' voor 'proveniers`. Dit waren onbemiddelde stad- en streekgenoten. die hulpbehoevend waren tengevolge van leeftijd. gebrek of een slopende kwaal. Zij werden tot hun dood verzorgd. veelal tegen mbreng van hun karige bezittingen of van hun werkkracht. | Andere particuliere verenigingen kwamen tot stand met een meer beperkte doelstelling, zoals de Centrale Vereniging voor Tuberculose bestrijding (1907), Vereniging Bevordering Koepokinenting, Vereniging Bestrijding Alcoholisme, Vereniging Kinderuitzending naar vakantiekolonies, Vereniging Arbeid en revalidatie voor invaliden (AVO), Vereniging voor de geestelijke volksgezondheid, met consultatiebureaus, voor- en nazorg, en ziekeninrichtingen voor psychiatrische patiënten. |
| |
In de 16e eeuw hadden veel gasthuizen echte ziekenzalen \ oor de verpleging en geneeskundige behandeling van armlastige zieken en gewonden. In Holland was in deze eeuw het Amsterdamse St. Pieters-Gasthuis aan de Nes het meest aanzienlijke. In de loop der tijden moeten hier ook vele Zaankanters onderdak en verzorging hebben gehad. Na de Alteratie van 1570. waarbij Amsterdam de zijde koos van Prins Willem van Oranje. verhuisde dit gasthuis naar de gebouwen van het Oude en van het Nieuwe Nonnenklooster. gelegen op het terrein van het latere Binnen Gasthuis. | Ziekenfondsen |
| |
Dankzij de rijkdommen van deze kloosters. verkregen uit legaten. aflaatgelden en dergelijke. konden de regenten de noodzakelijke ingrijpende verbouwingen uit eigen middelen betalen. Eerst na 1721 waren zij gedwongen het stadsbestuurjaarlijks om subsidie te vragen. Ziekenzalen werden gebouwd met alle kenmerken van de Middeleeuwen: grote en hoge ruimten. met hoog geplaatste ramen boven een brede galerij; daaronder houten kribben. telkens met tweeen gekoppeld en loodrecht op de muren geplaatst. Lange groene gordijnen afhangend van de vrije galerijrand konden de zieken aan het oog onttrekken. De ventilatie. verwarming en hygiënische verzorging waren problematisch. Geneeskundige behandelingen werden op de zaal verricht. onder andere kleine operaties. De capaciteit van het St. Pieters-Gasthuis bedroeg in 1598 310 bedden. daarvan 168 op de ziekenzalen. 70 in het “Pesthuis`. 52 in het chirurgische 'verbandhuis` en 30 in de 'Bayerd`. het verblijf voor gezonde vreemdelingen. Deze laatste afdelingen werd eerst in 181 l opgeheven. Ook waren er zolderzalen voor de 'proveniers` en de ongeneeslijke zieken; donkere. slecht geventileerde. lage ruimten onder de schuine kap. koud in de winter. heet in de zomer. Bezoekers werden hier geweerd. Tot in de vorige eeuw verbleven hier ook chronisch zieke bejaarden. Eind 16e eeuw verdwenen de proveniers uit het gasthuis. Na 1636 werden de lijders aan pest en andere besmettelijke ziekten ondergebracht in een nieuw gebouwd pesthuis aan de Overtoom. Na 1732. toen deze inrichting was afgebrand. werd opnieuw' een “Buiten Gasthuis` gebouwd, nu op het terrein van het latere Wilhelmina Gasthuis. Het was bestemd voor patienten van het oude pesthuis en voor de “Dollen`. geesteszieke patienten. | Tegen het eind van de 20e eeuw verleent de particuliere sector van de gezondheidszorg nog steeds een zeer groot gedeelte van de 'Maatschappelijke Gezondheidszorg'. De organisatie is complex (een lappendeken) en de onderlinge samenwerking nog niet voldoende. De kosten werden aanvankelijk geheel gedragen door de leden, later in toenemende mate door de overheden. De subsidies werden een middel waarmee het Staatstoezicht op de Volksgezondheid sturend kan optreden en de kwaliteit bewaken. Ziekenfondsen waren van ouds particuliere instellingen. Reeds in de 16e eeuw hadden vele gilden hun gildebussen, die ook leerlingen en knechten van gildeleden geneeskundige hulp en medicijnen in natura waarborgden; soms waren ook ziekengeld en begrafeniskosten meeverzekerd. Zij verdwenen met de gilden tijdens de Franse bezetting. Doktershulp en medicijnen voor minvermogenden konden daarna nog worden ondergebracht bij commerciële verzekeringssociëteiten. |
| |
Een nieuwe humane behandeling van deze laatste groep verkreeg internationale faam tegen het einde van de 18e eeuw. Men beschouwde het gedrag van deze zieken niet langer als een vermakelijk kijkspel voor de burgerij. noch als een reden voor isolatie in een gevangenis. Vele vooraanstaande Amsterdamse doctores en chirurgijns hebben als gasthuis-geneesheer een vaste relatie gehad met de inrichting. Bovendien werd er samengewerkt met hoogleraren en lectoren van het nabijgelegen Atheneum Illustre. een in 1632 opgerichte instelling voor hoger onderwijs. die echter geen academische titels mocht verlenen; het werd universiteit in 1877. Ook met de anatomie-professoren. die sinds 1550 in het Amsterdam Theatrum Anatomicum lijkopeningen verrichtten (een nieuw theatrum werd in 1690 gevestigd in de St. Anthoniuswaag op de Nieuwmarkt) werd samengewerkt. In de 19e eeuw waren twee hoogleraren van de Amsterdamse klinische school aan de Kloveniersburgwal tevens belast met de patientenzorg in het gasthuis. Hun hoofdtaak tot 1865 was het opleiden van chirurgijns. | |
| |
In de 19e eeuw waren de ruim vijftig Nederlandse openbare gasthuizen voor de gezondheidszorg van geringe betekenis. Voor de grote kwalen van die eeuw. de armoe-ziekten en de talrijke besmettelijke koortsen. de hoge kindersterfte. de tuberculose. de malaria. enzovoort. hadden zij geen passende antwoorden. Besmettelijke patienten werden bij voorkeur niet opgenomen. maar. zeker bij epidemiee'n. ondergebracht in noodverblijven. scholen. loodsen. kazernes. en dergelijke. De gebouwen van de gasthuizen waren oud en verouderd. slecht onderhouden en vervuild. ongeschikt voor de behoeften van de zieken en van hun dokters en verzorgers. Het St. Pieters-Gasthuis werd reeds in 1851 aangesloten op het Amsterdamse gasnet. en in 1856 op de duinwaterleiding. In 1882 werden de patienten echter nog niet of nauwelijks gewassen. Er was een badkuip en die werd zelden gebruikt. Patienten die bij opname geen schoon lijfgoed meebrachten werden in hun vuile plunje in bed gestopt. Vrijwel alle patienten waren armlasti g. maar zij wachtten toch veelal te lang om zich te melden; hun gasthuisvrees werd sterk gevoed door de hoge sterfte en de angst voor gebeurtenissen na het overlijden. De kwaliteit van het verzorgende personeel. veelal zonder enige algemene of specifieke scholing en ongedisciplineerd. was een belangrijke reden dat vernieuwingen nauwelijks waren in te voeren. De zorg voor dit personeel was eveneens zeer ontoereikend. (Tehuizen voor gezonde. niet bedlegeri ge bejaarden werden in oude geschriften eveneens gasthuizen genoemd. Zij voldeden veelal wel aan redelijke eisen). Zolang de gegoede burgers nog de overtuiging bezaten dat openbare gasthuizen bestemd waren voor zieke armen. die daar onderdak en een elementaire geneeskundige bebandeling konden verkrijgen. bleven zij bij ziekte in hun huizen en zij werden daar zo nodig ook operatief geholpen. Er ontstond echter wel een behoefte aan deskundige verpleging. Deze leidde tot het oprichten van verenigingen voor wijkverpleging. Aanvankelijk waren dit charitatieve. religieuze instellingen. in Amsterdam. van 1842 af. van de Zusters van Liefde` uit Tilburg. Dankzij een milde gave van het Rooms Katholieke bejaardengesticht St. Bernardus konden zij | De armoede van de bevolking en het grote aantal beoefenaren van de geneeskunde maakten zowel de medewerkers als de verzekerden machteloos tegen misstanden en machtsmisbruik van eigenaar-directeuren en hun personeel. In de 18e en 19e eeuw waren tekortkomingen bij de kerkelijke en gemeentelijke armenzorg evenmin onbekend. Krappe geldmiddelen en een stijgend aantal armlastigen waren belangrijke oorzaken. Dr. J. Penn c.s. stichtten in 1847 in Amsterdam een Algemeen Ziekenfonds zonder winstbejag en bestuurd door de medewerkers. Verzekerd werden minvermogenden die voldoende verdienden om de premie te betalen en die niet in aanmerking kwamen voor de armenzorg. Dit fonds vond weldra navolging in vele steden. In 1849 was 25% van de bevolking van Amsterdam en Den Haag op enige manier verzekerd. De geneeskundige inspecteurs van staatstoezicht pleitten in 1870 voor een verdergaande sanering van het ziekenfondswezen. Plannen voor een verplichte verzekering door sociale ziekenfondsen onder overheidstoezicht werden door de regering echter niet overgenomen. In deze jaren werden door vele geneeskundigen 'doktersbussen' opgericht voor de eigen onbemiddelde patiënten. Zij hadden een zeer simpele structuur en vrijwel geen reglementen, de dokter was de baas. De 'Ziekenfondsen' van Zaanse bedrijven beperkten zich gewoonlijk tot het uitkeren van ziekengeld. Vooraanstaande personen of instellingen buiten de direct-belanghebbenden stichtten in deze jaren op vele plaatsen uit sociale overwegingen echte ziekenfondsen zonder winstbejag. |
| |
De Spaansehe ziekte komt. Yerzeka't U nog llølloll tegen de kosten Uwe: geheele Iedliøllo 'mol-'lu'. .ORGEI ken het to lult zijn. | In Zaandam werd het 'Zaandamse Ziekenfonds' door de Vereniging voor [[:plaatselijk_nut|Plaatselijk Nut]] op 1 oktober 1890 opgericht. Het was weldra het enige fonds ter plaatse waaraan alle artsen en apothekers zich als contractant verbonden. In bestuurlijke zaken hadden zij een adviserende stem. Het oudste Zaanse fonds was reeds in oktober 1870 in Wormerveer opgericht door enige notabelen. In 1901 waren er 2683 leden. De reservekas was zo goed gevuld dat 's winters gedurende enige weken geen contributie verschuldigd was. Bovendien konden de niet-meeverzekerde kosten van een ziekenhuisverpleging gewoonlijk toch worden vergoed. Wormer en Jisp hadden sinds 1889 een dergelijk fonds. Rond 1900 bestonden er in Nederland honderden kleine, onderling sterk verschillende ziekenfondsen. Een filantropische inslag was veelal nog aanwezig, het verstrekkingenpakket was echter te beperkt - ziekenhuisverpleging was niet meeverzekerd - en de rechten van de patiënten waren onvoldoende gewaarborgd. |
| |
IliN.V.RisicoVerz.-Mij.te Rotterdam le de EEIIIE Mil., die het geheele risico aanvaardt en OIIIDDELLIJI ne. het aangaan de: Verzekering. (Premie per pereoon met 60 ct. per mnd.) | Gasthuizen |
| |
Bvß | Gasthuizen werden al in de 14e-eeuwse kronieken beschreven. Het waren charitatieve inrichtingen. gesticht door kerkelijke instanties, gildenbesturen en dergelijke. Zij verleenden onderdak en enige verzorging aan 'gasten', dat waren vreemdelingen, rondreizende kooplieden. pelgrims enzovoort. Gezonde bedelaars en zwervers werden eveneens toegelaten, maar nooit langer dan twee of drie dagen en nachten. In de 15e eeuw verkregen deze gasthuizen ook een soort 'verpleegfunctie' voor 'proveniers'. Dit waren onbemiddelde stad- en streekgenoten, die hulpbehoevend waren tengevolge van leeftijd, gebrek of een slopende kwaal. Zij werden tot hun dood verzorgd, veelal tegen ibreng van hun karige bezittingen of van hun werkkracht. |
| |
[iii hihiifl niet te klagen | Het Sint Pieters-Gasthuis in Amsterdam |
| |
over a1-. elijm-, maaglflden. trage ontlasting, slechte spijsvertering, gebrek aan eetlust. koude. influenza, luetelooeheid, koorteigheid, duhellihei | In de 16e eeuw hadden veel gasthuizen echte ziekenzalen voor de verpleging en geneeskundige behandeling van armlastige zieken en gewonden. In Holland was in deze eeuw het Amsterdamse St. Pieters-Gasthuis aan de Nes het meest aanzienlijke. In de loop der tijden moeten hier ook vele Zaankanters onderdak en verzorging hebben gehad. Na de Alteratie van 1570, waarbij Amsterdam de zijde koos van Prins Willem van Oranje, verhuisde dit gasthuis naar de gebouwen van het Oude en van het Nieuwe Nonnenklooster, gelegen op het terrein van het latere Binnen Gasthuis. |
| |
hoofdpijn. enz. want | Dankzij de rijkdommen van deze kloosters, verkregen uit legaten, aflaatgelden en dergelijke, konden de regenten de noodzakelijke ingrijpende verbouwingen uit eigen middelen betalen. Eerst na 1721 waren zij gedwongen het stadsbestuur jaarlijks om subsidie te vragen. Ziekenzalen werden gebouwd met alle kenmerken van de Middeleeuwen: grote en hoge ruimten, met hoog geplaatste ramen boven een brede galerij; daaronder houten kribben, telkens met tweeën gekoppeld en loodrecht op de muren geplaatst. Lange groene gordijnen afhangend van de vrije galerijrand konden de zieken aan het oog onttrekken. De ventilatie, verwarming en hygiënische verzorging waren problematisch. Geneeskundige behandelingen werden op de zaal verricht, onder andere kleine operaties. De capaciteit van het St. Pieters-Gasthuis bedroeg in 1598 310 bedden, daarvan 168 op de ziekenzalen, 70 in het 'Pesthuis', 52 in het chirurgische 'verbandhuis' en 30 in de 'Bayerd'. het verblijf voor gezonde vreemdelingen. Deze laatste afdeling werd eerst in 1811 opgeheven. Ook waren er zolderzalen voor de 'proveniers' en de ongeneeslijke zieken; donkere, slecht geventileerde, lage ruimten onder de schuine kap. Koud in de winter, heet in de zomer. Bezoekers werden hier geweerd. Tot in de vorige eeuw verbleven hier ook chronisch zieke bejaarden. |
| |
oor 't gebruik van mijne WOBTELBOER'e kruiden of WO binnen enkele degen weer tisch en opgeknapt. Probeer ze meer eene, en gezult tevreden zijn over de heilzame uitwerking. _' WOBTELBOER'e Kruiden per pakje 00 cent. WORTELBQER'e Pillen 60 cent per dooe. Overal verkrijgbaar. Wacht U voor wmdelooee ot echodelflke nem .llcou .ARM “ETH-BOER. OUDE-PEIELL | Eind 16e eeuw verdwenen de proveniers uit het gasthuis. Na 1636 werden de lijders aan pest en andere besmettelijke ziekten ondergebracht in een nieuw gebouwd pesthuis aan de Overtoom. Na 1732, toen deze inrichting was afgebrand, werd opnieuw' een 'Buiten Gasthuis' gebouwd, nu op het terrein van het latere Wilhelmina Gasthuis. Het was bestemd voor patiënten van het oude pesthuis en voor de 'Dollen', geesteszieke patiënten. Een nieuwe humane behandeling van deze laatste groep verkreeg internationale faam tegen het einde van de 18e eeuw. Men beschouwde het gedrag van deze zieken niet langer als een vermakelijk kijkspel voor de burgerij, noch als een reden voor isolatie in een gevangenis. |
| |
ER'e pillen :Ut ge | De gasthuis-geneesheer |
| |
hun nieuwe taak verrichten. In dezelfde burgerlijke kringen ging men zich daarna richten op het stichten van particuliere ziekenhuizen. waarin beter gesitueerden. zoals in de buurlanden. alle voorzieningen zouden vinden voor een moderne geneeskundige behandeling en een deskundige verpleging. In Amsterdam kwam als eerste tot stand in 1856. de “Vereniging voor Ziekenverpleging`. aan de Prinsengracht; in 1891 volgde het Burger ziekenhuis en in 1892 het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis. In andere steden waren er gelijksoortige ontwikkelingen. Ook stads- en academische ziekenhuizen werden gebouwd. in 1867 in Utrecht en in 1871 in Leiden. In deze jaren werd eveneens en door dezelfde groepen van de burgerij een begin gemaakt met de opbouw van een beroepsmatige verpleegkundige opleiding van jonge dames uit de gegoede stand. Na een theoretische eénjari ge scholing door artsen volgde een stage in een modern ziekenhuis. Het ziekenhuis Prinsengracht in Amsterdam en de Diaconesseninrichting in Utrecht waren de eerste opleidingsziekenhuizen. In Amsterdam werd de opleiding in 1878 opgezet door de plaatselijke afdeling van Het Witte Kruis. die toen juist was opgericht. in de bestuurskamer van het St. Pieters-Gasthuis. Een vernietigend commissie-rapport over de stand van zaken in de Amsterdamse gemeentelijke gasthuizen. uitgebracht in 1882. leidde tenslotte tot een aantal belangrijke besluiten van de gemeenteraad. Men ging over tot het instellen van een zeer belangrijke groep nieuwe medewerkers. de professionele verpleegkundigen. De Duitse diacones baronesse Ida Rogalla werd in 1883 de eerste verpleegkundig adjunct-directrice Zijzelf was opgeleid op de beroemde verpleegstersschool voor Lutherse diaconessen in Bielefeld. Tezamen met acht Duitse collegas wist zij in korte tijd orde op zaken te stellen. De gemeenteraad besloot tevens. na jaren lang plannen maken. tot de nieuwbouw van een Universitair Ziekenhuis. het Binnen Gasthuis. en tot de bouw van een nieuw Buiten Gasthuis. het Wilhelmina Gasthuis. In geheel Nederland werden sindsdien vele nieuwe ziekenhuizen gebouwd; particuliere. confessionele. neutrale. gemeentelijke. provinciale. enzovoort. In de Zaanstreek was men minder voortvarend. Een gemeentebarak voor het opnemen van besmettelijke zieken - ingevolge de wet van 1872 - werd in 1873 in Zaandam ondergebracht in het oude Schutterslokaal aan de Spoorstraat. Het was een van de eerste Zaanse ziekeninrichtingen. In 1883 debatteerde de gemeenteraad over de wenselijkheid van een ziekenhuis. waarin ook andere patienten zouden kunnen worden behandeld en verpleegd. | Vele vooraanstaande Amsterdamse doctores en chirurgijns hebben als gasthuis-geneesheer een vaste relatie gehad met de inrichting. Bovendien werd er samengewerkt met hoogleraren en lectoren van het nabijgelegen Atheneum Illustre. een in 1632 opgerichte instelling voor hoger onderwijs. die echter geen academische titels mocht verlenen; het werd universiteit in 1877. Ook met de anatomie-professoren. die sinds 1550 in het Amsterdam Theatrum Anatomicum lijkopeningen verrichtten (een nieuw theatrum werd in 1690 gevestigd in de St. Anthoniuswaag op de Nieuwmarkt) werd samengewerkt. In de 19e eeuw waren twee hoogleraren van de Amsterdamse klinische school aan de Kloveniersburgwal tevens belast met de patientenzorg in het gasthuis. Hun hoofdtaak tot 1865 was het opleiden van chirurgijns. |
| |
De plaatselijke artsen adviseerden negatief'. de gemeenteraad beperkte zich tot het inrichten van een nieuwe. verplaatsbare barak met 20 bedden aan de Heerengracht. onder meer 'daar de wanden van het Schutterslokaal ten dele verrot waren'. In 1892 werd er nog een lijkenhuisje bijgebouwd. Een oude school aan het Fransepad fungeerde zonodig eveneens als ziekenbarak voor besmettelijke patienten. Weer later werden de barakken geplaatst aan de Westerkerkstraat 13. | Beperkte betekenis van de gasthuizen |
| |
Het eerste Zaandamse gemeentelijke ziekenhuis kwam tot stand in de jaren 1919-1922. Het begon - op 6 december 1919 - met een gemeentelijke specialisten-polikliniek. tevens verpleeghuis. met 20 bedden voor chirurgische patienten. bovendien zetel \an de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD). alles gevestigd in het pand Oostzijde 59. Dr. PH. van Rooyen werd chirurg-directeur van het geheel. AC. Provily hoofdverpleegster. later adjunct-directrice en broeder C. van Dam concierge-verpleger. In 1922 \verd de besmettelijke ziekenafdeling aan de Westerkerkstraat uitgebreid met een interne afdeling; Dr. J. Goudsmit werd adjunct-directeur/intemist. Zaandam beschikte daarna over 24 bedden voor chirurgische patiënten. 40 voor niet-operatieve. en 27 voor besmettelijke zieken. Zaandam had omstreeks 1920 ongeveer 25 .000 inwoners. | In de 19e eeuw waren de ruim vijftig Nederlandse openbare gasthuizen voor de gezondheidszorg van geringe betekenis. Voor de grote kwalen van die eeuw, de armoe-ziekten en de talrijke besmettelijke koortsen, de hoge kindersterfte, de tuberculose, de malaria, enzovoort, hadden zij geen passende antwoorden. Besmettelijke patiënten werden bij voorkeur niet opgenomen, maar, zeker bij epidemieën, ondergebracht in noodverblijven, scholen, loodsen, kazernes en dergelijke. De gebouwen van de gasthuizen waren oud en verouderd, slecht onderhouden en vervuild, ongeschikt voor de behoeften van de zieken en van hun dokters en verzorgers. Het St. Pieters-Gasthuis werd reeds in 1851 aangesloten op het Amsterdamse gasnet en in 1856 op de duinwaterleiding. In 1882 werden de patiënten echter nog niet of nauwelijks gewassen. Er was een badkuip en die werd zelden gebruikt. Patiënten die bij opname geen schoon lijfgoed meebrachten werden in hun vuile plunje in bed gestopt. |
| |
De exploitatie-rekeningen uit deze periode vermelden de verpleging van vele patiënten uit andere Zaangemeenten, ook particulieren en vele ziekenfondsleden. De gemeentelijke inrichting van Zaandam had reeds een streekfunctie. | Vrijwel alle patienten waren armlastig, maar zij wachtten toch veelal te lang om zich te melden; hun gasthuisvrees werd sterk gevoed door de hoge sterfte en de angst voor gebeurtenissen na het overlijden. De kwaliteit van het verzorgende personeel, veelal zonder enige algemene of specifieke scholing en ongedisciplineerd, was een belangrijke reden dat vernieuwingen nauwelijks waren in te voeren. De zorg voor dit personeel was eveneens zeer ontoereikend. (Tehuizen voor gezonde. niet bedlegerige bejaarden werden in oude geschriften eveneens gasthuizen genoemd. Zij voldeden veelal wel aan redelijke eisen). |
| |
Het eerste fraaie en volwaardige Zaanse ziekenhuis werd op 31 december 1931 geopend aan de Frans Halsstraat 29. Het had 102 gewone bedden en 26 bedden voor besmettelijke patiënten. Een nieuw confessioneel ziekenhuis kon op 3 mei 1932 de deuren openen. Het had 72 bedden` dr. EA. lmmink werd de eerste chirurg-vrouwenarts en directeur. In 1925 was in het pand Oostzijde 61 reeds een wijkgebouw ingericht voor de op dat moment opgerichte Rooms Katholieke wijkverpleging in Zaandam. Koog en Wijde Wormer; het had 14 bedden voor het opnemen van zieken. De verpleging werd ioevertrouwd aan de “Kleine Zusters van de Heilige Joseph` uit Heerlen. | Ziekenzorg voor de gegoede burger |
| |
Wormerveer kreeg een gemeentelijk Ziekenhuis in 1905. het werd gevestigd in een nieuwbouw aan de Paul Krugerstraat. De financiering uit de gemeentekas werd krachtig ondersteund door het cadeau dat de patiënten van Dr. P.C. Korteweg hun huisarts aanboden bij diens 25-jarigjubileum in Wormerveer. In 1919 werd het ziekenhuis uitgebreid tot 40 bedden. Krommenie beschikte sinds 1919 over een particulier verpleeghuis; in 1924 verhuisde het van de Noorderhoofdstraat naar een groter gebouw aan de Zuiderhoofdstraat. Chirurgische patienten werden, evenals in Wormerveer, tot 1945 geopereerd door de Amsterdamse chirurg Dr. J .Ph. Backer, Wormerveerder van geboorte. daarna door Zaandamse chirurgen. | Zolang de gegoede burgers nog de overtuiging bezaten dat openbare gasthuizen bestemd waren voor zieke armen, die daar onderdak en een elementaire geneeskundige behandeling konden verkrijgen, bleven zij bij ziekte in hun huizen en zij werden daar zo nodig ook operatief geholpen. Er ontstond echter wel een behoefte aan deskundige verpleging. Deze leidde tot het oprichten van verenigingen voor wijkverpleging. Aanvankelijk waren dit charitatieve, religieuze instellingen, in Amsterdam, van 1842 af, van de Zusters van Liefde uit Tilburg. Dankzij een milde gave van het Rooms Katholieke bejaardengesticht St. Bernardus konden zij hun nieuwe taak verrichten. In dezelfde burgerlijke kringen ging men zich daarna richten op het stichten van particuliere ziekenhuizen, waarin beter gesitueerden, zoals in de buurlanden, alle voorzieningen zouden vinden voor een moderne geneeskundige behandeling en een deskundige verpleging. In Amsterdam kwam als eerste tot stand in 1856 de 'Vereniging voor Ziekenverpleging' aan de Prinsengracht; in 1891 volgde het Burgerziekenhuis en in 1892 het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis. In andere steden waren er gelijksoortige ontwikkelingen. Ook stads- en academische ziekenhuizen werden gebouwd, in 1867 in Utrecht en in 1871 in Leiden. |
| |
De verpleging en de behandeling van minvermogenden in ziekenhuizen werd tot 1909 betaald door de overheid, eerst na 1941 grotendeels door de ziekenfondsverzekering. Gedurende de tussenliggende jaren functioneerden in Nederland ruim 700 verenigingen met ruim twee miljoen leden voor de particuliere verzekering van deze verrichtingen; bovendien waren er velerlei locale overheidsvoorzieningen. | Professionalisering van de verpleging |
| |
| In deze jaren werd eveneens en door dezelfde groepen van de burgerij een begin gemaakt met de opbouw van een beroepsmatige verpleegkundige opleiding van jonge dames uit de gegoede stand. Na een theoretische éénjarige scholing door artsen volgde een stage in een modern ziekenhuis. Het ziekenhuis Prinsengracht in Amsterdam en de Diaconesseninrichting in Utrecht waren de eerste opleidingsziekenhuizen. In Amsterdam werd de opleiding in 1878 opgezet door de plaatselijke afdeling van Het Witte Kruis, die toen juist was opgericht, in de bestuurskamer van het St. Pieters-Gasthuis. Een vernietigend commissie-rapport over de stand van zaken in de Amsterdamse gemeentelijke gasthuizen, uitgebracht in 1882, leidde tenslotte tot een aantal belangrijke besluiten van de gemeenteraad. Men ging over tot het instellen van een zeer belangrijke groep nieuwe medewerkers, de professionele verpleegkundigen. De Duitse diacones baronesse Ida Rogalla werd in 1883 de eerste verpleegkundig adjunct-directrice. Zijzelf was opgeleid op de beroemde verpleegstersschool voor Lutherse diaconessen in Bielefeld. Tezamen met acht Duitse collegas wist zij in korte tijd orde op zaken te stellen. De gemeenteraad besloot tevens na jaren lang plannen maken tot de nieuwbouw van een Universitair Ziekenhuis, het Binnen Gasthuis, en tot de bouw van een nieuw Buiten Gasthuis, het Wilhelmina Gasthuis. In geheel Nederland werden sindsdien vele nieuwe ziekenhuizen gebouwd; particuliere, confessionele, neutrale, gemeentelijke, provinciale. enzovoort. |
| |
| Het eerste ziekenhuis in Zaandam |
| |
| In de Zaanstreek was men minder voortvarend. Een gemeentebarak voor het opnemen van besmettelijke zieken - ingevolge de wet van 1872 - werd in 1873 in Zaandam ondergebracht in het oude Schutterslokaal aan de Spoorstraat. Het was een van de eerste Zaanse ziekeninrichtingen. In 1883 debatteerde de gemeenteraad over de wenselijkheid van een ziekenhuis waarin ook andere patiënten zouden kunnen worden behandeld en verpleegd. |
| |
| De plaatselijke artsen adviseerden negatief; de gemeenteraad beperkte zich tot het inrichten van een nieuwe, verplaatsbare barak met 20 bedden aan de Heerengracht, onder meer 'daar de wanden van het Schutterslokaal ten dele verrot waren'. In 1892 werd er nog een lijkenhuisje bijgebouwd. Een oude school aan het Fransepad fungeerde zonodig eveneens als ziekenbarak voor besmettelijke patiënten. Weer later werden de barakken geplaatst aan de Westerkerkstraat 13. |
| |
| Het eerste Zaandamse gemeentelijke ziekenhuis kwam tot stand in de jaren 1919-1922. Het begon - op 6 december 1919 - met een gemeentelijke specialisten-polikliniek, tevens verpleeghuis, met 20 bedden voor chirurgische patiënten, bovendien zetel van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD), alles gevestigd in het pand Oostzijde 59. Dr. P.H. van Rooyen werd chirurg-directeur van het geheel. A.C. Provily hoofdverpleegster, later adjunct-directrice en broeder C. van Dam conciërge-verpleger. In 1922 werd de besmettelijke ziekenafdeling aan de Westerkerkstraat uitgebreid met een interne afdeling; Dr. J. Goudsmit werd adjunct-directeur/internist. Zaandam beschikte daarna over 24 bedden voor chirurgische patiënten, 40 voor niet-operatieve en 27 voor besmettelijke zieken. Zaandam had omstreeks 1920 ongeveer 25.000 inwoners. |
| |
| De exploitatie-rekeningen uit deze periode vermelden de verpleging van vele patiënten uit andere Zaangemeenten, ook particulieren en vele ziekenfondsleden. De gemeentelijke inrichting van Zaandam had reeds een streekfunctie. |
| |
| Nieuwe ziekenhuizen in de Zaanstreek |
| |
| Het eerste fraaie en volwaardige Zaanse ziekenhuis werd op 31 december 1931 geopend aan de Frans Halsstraat 29. Het had 102 gewone bedden en 26 bedden voor besmettelijke patiënten. Een nieuw confessioneel ziekenhuis kon op 3 mei 1932 de deuren openen. Het had 72 bedden, dr. E.A. Immink werd de eerste chirurg-vrouwenarts en directeur. In 1925 was in het pand Oostzijde 61 reeds een wijkgebouw ingericht voor de op dat moment opgerichte Rooms-Katholieke wijkverpleging in Zaandam, Koog en Wijde Wormer; het had 14 bedden voor het opnemen van zieken. De verpleging werd toevertrouwd aan de 'Kleine Zusters van de Heilige Joseph' uit Heerlen. |
| |
| Wormerveer kreeg een gemeentelijk ziekenhuis in 1905. Het werd gevestigd in een nieuwbouw aan de Paul Krugerstraat. De financiering uit de gemeentekas werd krachtig ondersteund door het cadeau dat de patiënten van Dr. P.C. Korteweg hun huisarts aanboden bij diens 25-jarig jubileum in Wormerveer. In 1919 werd het ziekenhuis uitgebreid tot 40 bedden. Krommenie beschikte sinds 1919 over een particulier verpleeghuis; in 1924 verhuisde het van de Noorderhoofdstraat naar een groter gebouw aan de Zuiderhoofdstraat. Chirurgische patiënten werden, evenals in Wormerveer, tot 1945 geopereerd door de Amsterdamse chirurg Dr. J.Ph. Backer, Wormerveerder van geboorte, daarna door Zaandamse chirurgen. |
| |
| Particuliere en overheidsvoorziening voor minvermogenden |
| |
| De verpleging en de behandeling van minvermogenden in ziekenhuizen werd tot 1909 betaald door de overheid, eerst na 1941 grotendeels door de ziekenfondsverzekering. Gedurende de tussenliggende jaren functioneerden in Nederland ruim 700 verenigingen met ruim twee miljoen leden voor de particuliere verzekering van deze verrichtingen; bovendien waren er velerlei locale overheidsvoorzieningen. |
| |
=== 2.4. De geneeskundige wetenschap in de 19e eeuw === | === 2.4. De geneeskundige wetenschap in de 19e eeuw === |
| |
Dr. R.H. Saltet, hoogleraar gezondheidsleer te Amsterdam. concludeerde in 1898 dat de gezondheidswinst in de 19e eeuw niet alleen te danken was aan de (bescheiden) verhoging van de welvaart. de verbetering van de voeding en aan betrouwbaar drinkwater. Gespecialiseerde artsen, werkzaam in de nieuwe ziekeninrichtingen hadden eveneens een bijdrage kunnen leveren. Deze doktoren hadden inmiddels ervaren dat de tijd voorbij was waarin één mens kennis en ervaring kon hebben van de gehele genees-, heel- en verloskunde. De nieuwe technieken voor onderzoek en behandeling vereisten bovendien geschoolde assistenten en verpleegkundigen. die beschikken konden over de voorzieningen van een modern ziekenhuis. | Specialisatie |
| |
| Dr. R.H. Saltet, hoogleraar gezondheidsleer te Amsterdam, concludeerde in 1898 dat de gezondheidswinst in de 19e eeuw niet alleen te danken was aan de (bescheiden) verhoging van de welvaart, de verbetering van de voeding en aan betrouwbaar drinkwater. Gespecialiseerde artsen, werkzaam in de nieuwe ziekeninrichtingen hadden eveneens een bijdrage kunnen leveren. Deze doktoren hadden inmiddels ervaren dat de tijd voorbij was waarin één mens kennis en ervaring kon hebben van de gehele genees-, heel- en verloskunde. De nieuwe technieken voor onderzoek en behandeling vereisten bovendien geschoolde assistenten en verpleegkundigen, die beschikken konden over de voorzieningen van een modern ziekenhuis. |
| |
| Geneeskundige specialisatie, dit is: het verwerven van grote kennis en vaardigheden op een onderdeel van het totale vakgebied, kon aanvankelijk alleen in het buitenland geschieden. Omstreeks 1880 waren er in Nederland 32 specialisten, in 1924 883, in 1950 1600 (dit was 25 % van alle artsen, verdeeld over 22 verschillende specialismen). Aanvankelijk had iedere arts die zich daarvoor bekwaam achtte de vrijheid zich als specialist te vestigen. In 1931 kwam binnen de Artsenmaatschappij (NMG) een overeenkomst tot stand voor de opleiding na het artsexamen, de erkenning en de registratie van medische specialisten. Deze particuliere regelgeving werd door de ziekenfondsen, particuliere verzekeraars en de overheid graag aanvaard als een waarborg voor de bekwaamheid en betrouwbaarheid op het gebied van een specialisme. |
| |
| Verbeterde diagnostiek |
| |
| De nieuwe wetenschappelijke kennis was verkregen door verdieping en uitbreiding van de velden van aandacht en onderzoek van de 18e eeuw. Het levenswerk van Giovanni Morgagni (1682-1771), hoogleraar te Padua en de grondlegger van de pathologische anatomie (1771), had er toe geleid dat de ziektekundige ontleedkunde in de 19e eeuw stelselmatig werd beoefend. Door bestudering, vooral onder de microscoop, van materiaal verkregen bij operatie of sectie en het vergelijken van ziekelijke afwijkingen in organen en weefsels met de klachten en de symptomen van de patient gedurende zijn ziekbed, kon men van vele ziekten de zetel van het ziekteproces ontdekken en soms tevens de verklaring voor de specifieke klachten of de oorzaak van de ziekte. |
| |
| De diagnostiek, het herkennen van specifieke ziekten en het afgrenzen van overeenkomstige ziektebeelden, werd verder verfijnd toen ook de kennis van de pathologische fysiologie, het functioneren van zieke organen of weefsels, tot ontwikkeling kon komen. Ontdekkingen in de scheikunde leverden daarvoor grote bijdragen nadat de Duitse chemicus Friedrich Wöhler (1808-1884) in 1828 had vastgesteld dat een lichaamseigen stof (ureum, een urinebestanddeel dat in de lever wordt opgebouwd) kan worden bereid in een reageerbuisje uit een eenvoudige 'dode stof' (cyaanzure ammoniak). Aan de altijd veronderstelde fundamentele chemische verschillen tussen de levende en de dode natuur kon dus worden getwijfeld. |
| |
| Biochemisch onderzoek |
| |
| De studie van biologische en scheikundige processen, de biochemie, kreeg een sterke impuls. In de ziekenhuizen werden scheikundige laboratoria ingericht, waar men onder andere de chemische samenstelling, bij gezondheid en bij allerlei ziekten, ging onderzoeken van urine, bloed, maagdarmsappen, gal, faeces, hersenvocht etcetera. Nieuwe kennis over ziekteprocessen werd eveneens verkregen dankzij experimenteel pathologisch onderzoek, het kunstmatig opwekken van ziekten, door het toedienen van schadelijk materiaal of door een schadelijk geachte behandeling van proefdieren. Ook de werkzaamheid van geneesmiddelen kon zo worden vastgesteld, evenals de onschadelijkheid van stoffen en behandelingen. |
| |
| De Franse fysioloog Claude Bernard (1813-1878) was een van de voorlopers toen hij bij een hond suikerziekte deed ontstaan door zijn 'suikersteek', een prik op een bepaalde plek in de hersenen. Andere onderzoekers bereikten eenzelfde resultaat door het wegnemen van de alvleesklier. Vele andere, voor de zieke mens belangrijke, ontdekkingen volgden. Ratten kregen huidkanker op de plek waar langdurig teer werd gepenseeld. Hoge bloeddruk trad op na het afbinden van een nierslagader. Apen en konijnen bleken gevoelig te zijn voor een besmetting met syfilis, cavia`s en konijnen voor tuberculose. Sommige diersoorten kregen een gebreksziekte, bijvoorbeeld een avitaminose, indien een bepaalde bouwstof langdurig afwezig was in hun voedsel. |
| |
| Toepassing van de natuurkunde |
| |
| Ook natuurkundig speurwerk bracht winst voor de geneeskunde. Helmholtz (1821-1894) construeerde de oogspiegel (1851) en werd daarmee, samen met de Nederlandse arts-fysioloog Prof. F.C. Donders, de grondlegger van het wetenschappelijk specialisme oogheelkunde. Bloeddrukmeting met eenvoudige apparatuur werd na 1890 ontwikkeld door de kinderarts Riva-Rocci (1863-1937). Electrocardiografie (ECG) met de snaargalvanometer danken wij aan de Nederlandse fysioloog en Nobelprijswinnaar professor W. Einthoven (1860-1927). Sinds 1908 werd de ECG in de interne kliniek een onmisbare methode van onderzoek en het specialisme cardiologie kon tot ontwikkeling worden gebracht. De ontdekking van de röntgen- en radiumstralen (resp. 1895 en 1898) leidde spoedig tot uitgebreide toepassing voor diagnostiek en therapie bij vele patiënten. Het specialisme radiologie was geboren. De geneeskundige therapie met chemische middelen maakte grote vorderingen. Nadat de Engelsman Davy (1753-1801) de verdovende werking van lachgas had ontdekt en ook andere gassen deze uitwerking op mens en dier bleken te hebben, verrichtte de Amerikaanse tandarts W.Morton in 1846 de eerste echte narcose bij een patiënt. Aanvankelijk gebruikte men ether, later ook chloroform. Het specialisme anaesthesiologie kwam eerst na de Tweede Wereldoorlog tot volle ontplooiing. |
| |
| Cocaïne werd ingevoerd voor plaatselijke verdoving in 1884. Oogheelkundige ingrepen en de ontwikkeling van het specialisme keel-. neus- en oorgeneeskunde werden daardoor zeer bevorderd. |
| |
| Chemische analyse van werkzame stoffen |
| |
| Het langst bekende plantaardige scheikundige geneesmiddel wordt nog steeds gebruikt om malariaparasieten in het bloed van de mens te doden. De werkzame stof, het alkaloïde chinine, werd in 1880 door Franse scheikundigen uit de Kina-bast afgescheiden. Sindsdien werd het mysterie van vele andere geneeskrachtige kruiden ontsluierd door chemische analyse van de vaak talrijke biologisch werkzame bestanddelen. Niet zelden gelukte het ook langs scheikundige wegen de werkzaamheid te versterken of ongewenste bijwerkingen weg te nemen. |
| |
Geneeskundige specialisatie. dit is: het verwerven van grote kennis en vaardigheden op een onderdeel van het totale vakgebied, kon aanvankelijk alleen in het buitenland geschieden. Omstreeks 1880 waren er in Nederland 32 specialisten, in 1924 883. in 1950 1600 (dit was 25 % van alle artsen. verdeeld over 22 verschillende specialismen.) Aanvankelijk had iedere arts, die zich daarvoor bekwaam achtte. de vrijheid zich als specialist te vestigen. In 1931 kwam binnen de Artsenmaatschappij (NMG) een overeenkomst tot stand voor de opleiding na het artsexamen, de erkenning en de registratie van medische specialisten. Deze particuliere regelgeving werd door de ziekenfondsen. particuliere verzekeraars en de overheid graag aanvaard als een waarborg voor de bekwaamheid en betrouwbaarheid op het gebied van een specialisme. | Nieuwe wegen werden ingeslagen door de Duitse chemicus en Nobelprijswinnaar Paul Ehrlich (1854-1915). Door systematisch experimenteren slaagde hij er in - te zamen met de Japanner Hata - om in 1910 een verbinding van arsenicum samen te stellen - het Salversan - die werkzaam is tegen de ziektekiemen van de syfilis in het lichaam van een patiënt. Deze 'therapia sterilans', het doden van ziektekiemen in een levend organisme werd op grote schaal mogelijk na het samenstellen van het sulfanilamide door de Duitse chemicus Dogmagk (1932) en de ontdekking van de natuurlijke microben-bestrijders in schimmels, de antibiotica, door de Engelse bacterioloog A. Fleming (penicilline, 1929). (Pasteur veronderstelde reeds in 1877 op grond van eigen waarnemingen het bestaan van een antagonisme tussen sommige microben-soorten.) Specifiek werkzame antibiotica zijn biochemische stoffen die worden afgescheiden door, onder andere, een aantal soorten levende schimmels; zij zijn giftig voor bepaalde andere soorten microben, soms ook voor mensen en verschillende diersoorten. |
| |
De nieuwe wetenschappelijke kennis was verkregen door verdieping en uitbreiding van de velden van aandacht en onderzoek van de 18e eeuw. Het levenswerk van Giovanni Morgagni (1682-1771). hoogleraar te Padua en de grondlegger van de pathologische anatomie (1771). had er toe geleid dat de ziektekundige ontleedkunde in de 19e eeuw stelselmatig werd beoefend. Door bestudering. vooral onder de microscoop. van materiaal verkregen bij operatie of sectie en het vergelijken van ziekelijke afwijkingen in organen en weefsels met de klachten en de symptomen van de patient gedurende zijn ziekbed. kon men van vele ziekten de zetel van het ziekteproces ontdekken en soms tevens de verklaring voor de specifieke klachten of de oorzaak van de ziekte. | Biologisch speurwerk, met veel ondersteuning door biochemici, maakte duidelijk dat sommige ziektebeelden ontstaan door het slecht functioneren van klieren die hun sappen - daarin hun specifieke hormonen - direct in de bloedbaan afscheiden. Dit geldt voor suikerziekte, schildklierziekten, ziekten van geslachtsklieren, de bijnieren en andere. De hormonen kunnen veelal in zuivere vorm worden gebruikt als geneesmiddel. Alle hormonen te zamen verzorgen, met ondersteuning door het zenuwstelsel, het harmonieuze samenwerken van allerlei weefsels en organen, een harmonie die een voorwaarde is voor een gezond bestaan. |
| |
De diagnostiek, het herkennen van specifieke ziekten en het afgrenzen van overeenkomstige ziektebeelden. werd verder verfijnd toen ook de kennis van de pathologische fysiologie. het functioneren van zieke organen of weefsels. tot ontwikkeling kon komen. Ontdekkingen in de scheikunde leverden daarvoor grote bijdragen nadat de Duitse chemicus Friedrich Wohler (1808-1884) in 1828 had vastgesteld, dat een lichaamseigen stof (ureum. een urinebestanddeel, dat in de lever wordt opgebouwd) kan worden bereid in een reageerbuisje uit een eenvoudige “dode stof' (cyaanzure ammoniak). Aan de altijd veronderstelde fundamentele chemische verschillen tussen de levende en de dode natuur kon dus worden getwijfeld. | Vitaminen |
| |
De studie van biologische en scheikundige processen. de biochemie. kreeg een sterke impuls. In de ziekenhuizen werden scheikundige laboratoria ingericht. waar men onder andere de chemische samenstelling. bij gezondheid en bij allerlei ziekten. ging onderzoeken van urine. bloed. maagdarmsappen. gal. faeces. hersenvochI. et cetera. Nieuwe kennis over ziekteprocessen werd eveneens verkregen dankzij experimenteel pathologisch onderzoek. het kunstmatig opwekken van ziekten. door het toedienen van schadelijk materiaal of door een schadelijk geachte behandeling van proefdieren. Ook de werkzaamheid van geneesmiddelen kon zo worden vastgesteld. evenals de onschadelijkheid van stoffen en behandelingen. | Vitaminen werden in Batavia ontdekt door de Nederlanders Eykman en Grijns (1889) bij voedingsproeven met dieren. Het zijn natuurlijke eiwitachtige stoffen die door de mens, en soms door proefdieren, niet zelf kunnen worden aangemaakt. In een natuurlijk gemengde voeding zijn zij in voldoende hoeveelheden aanwezig. Gebreksziekten ontstaan bij onvoldoende toevoer of onvoldoende vertering. Beri-Beri bij gebrek aan vitamine B, scheurbuik bij C-, Engelse ziekte bij D-gebrek, enzovoort. De behandeling van scheurbuik met vers fruit en van Engelse ziekte met levertraan was reeds lang bekend. |
| |
De Franse fysioloog Claude Bernard (18131878) was een van de voorlopers toen hij bij een hond suikerziekte deed ontstaan door zijn 'suikersteek" . een prik op een bepaalde plek in de hersenen. Andere onderzoekers bereikten eenzelfde resultaat door het wegnemen van de alvleesklier. Vele andere. voor de zieke mens belangrijke. ontdekkingen volgden. Ratten kregen huidkanker op de plek waar langdurig teer werd gepenseeld. Hoge bloeddruk trad op na het afbinden van een nierslagader. Apen en konijnen bleken gevoelig te zijn voor een besmetting met syfilis. cavia`s en konijnen voor tuberculose. Sommige diersoorten kregen een gebreksziekte. bijvoorbeeld een avitaminose. indien een bepaalde bouwstof langdurig afwezig was in hun voedsel. | Louis Pasteur en Robert Koch |
| |
Ook natuurkundig speurwerk bracht winst voor de geneeskunde. Helmholtz (18211894) construeerde de oogspiegel (1851 ) en werd daarmee. samen met de Nederlandse arts-fysioloog Prof. FC. Donders de grondlegger van het wetenschappelijk specialisme oogheelkunde. Bloeddrukmeting met eenvoudige apparatuur werd na 1890 ontwikkeld door de kinderarts Riva-Rocci (1863-1937). Electrocardiografie (ECG) met de snaargalvanometer danken wij aan de Nederlandse fysioloog en Nobelprijswinnaar professor W. Einthoven (1860-1927). Sinds 1908 werd de ECG in de interne kliniek een onmisbare methode van onderzoek en het specialisme cardiologie kon tot ontwikkeling worden gebracht. De ontdekking van de rontgen- en radiumstralen (resp. 1895 en 1898) leidde spoedig tot uitgebreide toepassing voor diagnostiek en therapie bij vele patienten. Het specialisme radiologie was geboren. De geneeskundige therapie met chemische middelen maakte grote vorderingen. Nadat de Engelsman Davy (1753- 1 80-1) de verdovende werking van lachgas had ontdekt en ook andere gassen deze uitwerking op mens en dier bleken te hebben. verrichtte de Amerikaanse tandarts \ll/.Morton in 1846 de eerste echte narcose bij een patiënt. Aanvankelijk gebruikte men ether. later ook chloroform. Het specialisme anaesthesiologie kwam eerst na de Tweede Wereldoorlog tot volle ontplooiing. | De fundamentele biologische ontdekkingen van de Franse chemicus Louis Pasteur (1822-1895) en de Duitse medicus Robert Koch (1813-1910) tussen 1860-1880 hebben de geneeskunde in zeer sterke mate beïnvloed, zowel wetenschappelijk als wat betreft de dagelijkse praktijk aan het ziekbed. Door het ontdekken van talrijke soorten microscopisch kleine levende verwekkers van specifieke ziektebeelden, zowel plaatselijke ontstekingsprocessen als ziekten waarbij het gehele lichaam betrokken is, werden vele ernstige bedreigingen van de gezondheid toegankelijk gemaakt voor systematisch onderzoek. Nieuwe kennis werd aangedragen door bacteriologen, parasitologen - inzake wormziekten, malaria, enzovoort - en virologen (over virusziekten als pokken, mazelen en griep). Andere laboratoriumartsen, de immunologen, bestudeerden de afweerkrachten die besmette mensen of dieren tegen ziektekiemen kunnen ontwikkelen, ook na een kunstmatige besmetting - de inenting - met een gedode of sterk verzwakte smetstof. Epidemiologen ontdekten de vaak zeer bijzondere omstandigheden en de ingewikkelde, soms bizarre, wegen die het voorkomen en het bestrijden van ziekten bepalen; chemici en pharmaceuten de middelen om ziektekiemen buiten en in het lichaam onschadelijk te maken. |
| |
Cocaïne werd ingevoerd voor plaatselijke verdoving in 1884. Oogheelkundige ingrepen en de ontwikkeling van het specialisme keel-. neus- en oorgeneeskunde werden daardoor zeer bevorderd. | Hygiëne |
| |
Het langst bekende plantaardige scheikundige geneesmiddel wordt nog steeds gebruikt om malariaparasieten in het bloed van de mens te doden. De werkzame stof. het alcaloid chinine. werd in 1880 door Franse scheikundigen uit de Kina-bast afgescheiden. Sindsdien werd het mysterie van vele andere geneeskrachtige kruiden ontsluierd door chemische analyse van de vaak talrijke biologisch werkzame bestanddelen. Niet zelden gelakte het ook langs scheikundige wegen de werkzaamheid te versterken of ongewenste bijwerkingen weg te nemen. | De sanitaire hygiëne kreeg een sterke impuls. In de chirurgie werd de nieuwe kennis snel en met uitstekende resultaten toegepast. De befaamde Engelse chirurg Joseph Lister (1827-1902) gebruikte reeds in 1864 carbol (phenol) om de bacteriën in zijn operatiekamer te doden; hij opereerde zelfs een tijdlang in een nevel van carbol. De sterfte na grote operaties (zoals amputaties) daalde van 50-90 % tot 15 %. De Hongaarse vrouwenarts Ignar Semmelweis (1818-1865) werd jarenlang miskend toen hij, sinds 1847, de hoge sterfte ten gevolge van kraamvrouwenkoorts in zijn Weense kraamkliniek toeschreef aan onvoldoende gereinigde handen van zijn studenten. Toch daalde de sterfte van 12 tot 1.3 % na extra handen wassen met het sterk ontsmettende chloorkalkwater. In een later stadium werd de asepsis het belangrijkste middel om besmettingen bij wondbehandeling en operaties te voorkomen. De huid van de patiënt en van artsen en verpleegkundigen, hun kleding, instrumentarium en de gehele operatiekamer werden voor de ingreep zeer bacterie-arm gemaakt en mond en neusopeningen met een masker bedekt tijdens de operatie. |
| |
Nieuwe wegen werden ingeslagen door de Duitse chemicus en Nobelprijswinnaar Paul Ehrlich (1854-1915). Door systematisch experimenteren slaagde hij er in - te zamen met de Japanner Hata - om in 1910 een verbinding van arsenicum samen te stellen - het Salversan - die werkzaam is tegen de ziektekiemen van de syfilis in het lichaam van een patient. Deze *therapia sterilans`. het doden van ziektekiemen in een levend organisme werd op grote schaal mogelijk na het samenstellen van het sulfanilamide door de Duitse chemicus Dogmagk (1932) en de ontdekking van de natuurlijke microben-bestrijders in schimmels, de antibiotica. door de Engelse bacterioloog A. Fleming (penicilline, 1929). (Pasteur veronderstelde reeds in 1877. op grond van eigen waarnemingen het bestaan van een antagonisme tussen sommige microben-soorten.) Specifiek werkzame antibiotica zijn biochemische stoffen die worden afgescheiden door. onder andere. een aantal soorten levende schimmels; zij zijn giftig voor bepaalde andere soorten microben. soms ook voor mensen en verschillende diersoorten. | Betere diagnostiek |
| |
Biologisch speurwerk, met veel ondersteuning door biochemici. maakte duidelijk dat sommige ziektebeelden ontstaan door het slecht functioneren van klieren die hun sappen - daarin hun specifieke hormonen - direct in de bloedbaan afscheiden. Dit geldt voor suikerziekte. Schildklierziekten, ziekten van geslachtsklieren. de bijnieren en andere. De hormonen kunnen veelal in zuivere vorm worden gebruikt als geneesmiddel. Alle hormonen te zamen verzorgen, met ondersteuning door het zenuwstelsel. het harmonieuze samenwerken van allerlei weefsels en organen. een harmonie die een voorwaarde is voor een gezond bestaan. | De bijdrage van de bacteriologie aan de inwendige geneeskunde beperkte zich aanvankelijk tot de verbetering van de diagnostiek. De ontdekking van anti-stoffen tegen de microben in het bloed van patiënten tijdens en na het doormaken van een besmettelijke ziekte of na een geslaagde inenting, door de Duitse immunoloog Emil von Behring (1854-1917) in 1890, leidde tot het ontwikkelen van de serum-therapie. Antistofrijk bloed van een herstelde zieke, of van een herhaaldelijk ingeënt dier, wordt daarbij als geneesmiddel gebruikt. Na het invoeren van de bacteriedodende of verzwakkende geneesmiddelen verdwenen vele infectieziekten uit de interne kliniek. De kinderkliniek kon zich ontplooien dankzij het isoleren van alle nieuwe patiëntjes die verdacht werden te lijden aan een besmettelijke aandoening. Na een nauwkeurige bacteriologische diagnostiek kon daarna de besmettingsbron worden uitgeschakeld en verspreiding in het ziekenhuis worden voorkomen. |
| |
Vitaminen werden in Batavia ontdekt door de Nederlanders Eykman en Grijns (1889) bij voedingsproeven met dieren. Het zijn natuurlijke eiwitachtige stoffen die door de mens. en soms door proefdieren. niet zelf kunnen worden aangemaakt. In een natuurlijk gemengde voeding zijn zij in voldoende hoeveelheden aanwezig. Gebreksziekten ontstaan bij onvoldoende toevoer of onvoldoende vertering. Beri-Beri bij gebrek aan vitamine B. scheurbuik bij C-. Engelse ziekte bij D-gebrek. enzovoort. De behandeling van scheurbuik met vers fruit en van Engelse ziekte met leiertraan was reeds lang bekend. | Natuurwetenschappelijke kennis is niet genoeg |
| |
De fundamentele biologische ontdekkingen van de Franse chemicus Louis Pasteur (18221895) en de Duitse medicus Robert Koch (18-13-1910) tussen 1860-1880 hebben de geneeskunde in zeer sterke mate beinvloed. zowel wetenschappelijk als wat betreft de dagelijkse praktijk aan het ziekbed. Door het ontdekken van talrijke soorten microscopisch kleine levende verwekkers van specifieke ziektebeelden, zowel plaatselijke ontstekingsprocessen als ziekten waarbij het gehele lichaam betrokken is. werden vele ernstige bedreigingen van de gezondheid toegankelijk gemaakt voor systematisch onderzoek. Nieuwe kennis werd aangedragen door bacteriologen, parasitologen - inzake wormziekten. malaria. enzovoort - en virologen (over virusziekten als pokken, mazelen en griep). Andere laboratoriumartsen. de immunologen. bestudeerden de afweerkrachten die besmette mensen of dieren tegen ziektekiemen kunnen ontwikkelen. ook na een kunstmatige besmetting - de inenting - met een gedode of sterk verzwakte smetstof. Epidemiologen ontdekten de vaak zeer bijzondere omstandigheden en de ingewikkelde. soms bizarre. wegen die het voorkomen en het bestrijden van ziekten bepalen; chemici en pharmaceuten de middelen om ziektekiemen buiten en in het lichaam onschadelijk te maken. De sanitaire hygiëne kreeg een sterke impuls. In de chirurgie werd de nieuwe kennis snel en met uitstekende resultaten toegepast. De befaamde Engelse chirurg Joseph Lister (1827-1902) gebruikte reeds in 1864 carbol (phenol) om de bacterien in zijn operatieka 283 mer te doden; hij opereerde zelfs een tijdlang in een nevel van carbol. De sterfte na grote operaties (zoals amputaties) daalde van 5090 % tot 15 %. De Hongaarse vrouwenarts lgnar Semmelweis (1818-1865) werd jarenlang miskend toen hij, sinds 1847, de hoge sterfte ten gevolge van kraamvrouwenkoorts in zijn Weense kraamkliniek toeschreef aan onvoldoende gereinigde handen van zijn studenten. Toch daalde de sterfte van 12 '70 tot 1.3 Wc na extra handen-wassen met het sterk ontsmettende chloorkalkwater. In een later stadium werd de asepsis het belangrijkste middel oiri besmettingen bij wondbehandeling en operaties te voorkomen. De huid van de patient en van artsen en verpleegkundigen, hun kleding. instrumentarium en de gehele operatiekamer werden voor de ingreep zeer bacterie-arm gemaakt en mond en neusopeningen met een masker bedekt tijdens de operatie. De bijdrage van de bacteriologie aan de inwendige geneeskunde beperkte zich aanvankelijk tot de verbetering van de diagnostiek. De ontdekking van anti-stoffen tegen de microben in het bloed van patienten tijdens en na het doormaken van een besmettelijke ziekte of na een geslaagde inenting. door de Duitse immunoloog Emil von Behring (1854-1917) in 1890, leidde tot het ontwikkelen van de serum-therapie. Antistofrijk bloed van een herstelde zieke. of van een herhaaldelijk ingeënt dier, wordt daarbij als geneesmiddel gebruikt. Na het invoeren van de bacteriedodende of verzwakkende geneesmiddelen verdwenen vele infectieziekten uit de interne kliniek. De kinderkliniek kon zich ontplooien dankzij het isoleren van alle nieuwe patiëntjes die verdacht werden te lijden aan een besmettelijke aandoening. Na een nauwkeurige bacteriologische diagnostiek kon daarna de besmettingsbron worden uitgeschakeld en verspreiding in het ziekenhuis worden voorkomen. De l9e-eeuwse aanwinsten van fundamentele en toegepaste wetenschappelijke kennis leidde in de 20e eeuw tot een indrukwekkende Ontplooiing van de natuurwetenschappen. De geneeskunde profiteerde daarvan in hoge mate. Talrijke verstoringen van de normale bouw en van de normale biologische verrichtingen van organen en weefsels konden in toenemende mate vroegtijdig worden opgespoord. oorzaken weggenomen. gebreken verholpen. andere voorkomen. Minder indrukwekkend waren uitbreiding en verdieping van kennis bij geestesziekten. gedragsstoornissen en verstoringen van het gevoelsleven. die niet het gevolg zijn van afwijkingen in het centrale zenuwstelsel of van hormonale systemen. In dien maatschappelijke en sociale factoren belangrijke oorzaken zijn, zullen geneeskundigen wellicht nooit een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan preventie en therapie. | De l9e-eeuwse aanwinsten van fundamentele en toegepaste wetenschappelijke kennis leidde in de 20e eeuw tot een indrukwekkende ontplooiing van de natuurwetenschappen. De geneeskunde profiteerde daarvan in hoge mate. Talrijke verstoringen van de normale bouw en van de normale biologische verrichtingen van organen en weefsels konden in toenemende mate vroegtijdig worden opgespoord, oorzaken weggenomen, gebreken verholpen, andere voorkomen. Minder indrukwekkend waren uitbreiding en verdieping van kennis bij geestesziekten, gedragsstoornissen en verstoringen van het gevoelsleven, die niet het gevolg zijn van afwijkingen in het centrale zenuwstelsel of van hormonale systemen. Indien maatschappelijke en sociale factoren belangrijke oorzaken zijn, zullen geneeskundigen wellicht nooit een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan preventie en therapie. |