Werk waarbij de beloning afhangt van de hoeveelheid geproduceerde goederen. Het loon dat men op dergelijke wijze ontvangt wordt wel stukloon genoemd. Tegenover loonwerk staat loondienst. Tot in het midden van de 19e eeuw was een zeer groot deel van in dienst verrichte arbeid loonwerk. Dit gold bijvoorbeeld sterk in de zeildoekweverij, maar ook (ten dele) in verscheidene molenbedrijven en in de scheepsbouw.
In bepaalde sectoren bleef loonwerk tot ver in de 20e eeuw gehandhaafd. De Zaanse houtwerkers wisten zich door een sterke organisatie hieraan vroeg te ontworstelen (zie: Eensgezindheid). De sjouwersploegen die bijvoorbeeld in Wormerveer rijst en zaden uit schepen naar de pakhuizen brachten bleven lang van loonwerk afhankelijk. In het Boerenbedrijf bleef loonwerk eveneens zeer lang gebruikelijk. Gedurende de maaitijd werden seizoenarbeiders uit bijvoorbeeld Gelderland, Drente en Duitsland ('poepen') voor zes tot acht weken ingehuurd.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een einde aan het loonwerk. Ook voor 'los-vaste' arbeid werden bepalingen in collectieve arbeidsovereenkomsten opgenomen. Zie voorts: Arbeidsomstandigheden en Arbeidsverhoudingen.