Dit is een oude revisie van het document!


Arbeidsverhoudingen. De (rechts-)betrek kingen tussen werkgevers en werknemers (ook: de verhouding met betrekking tot de ar beid.) Bij het vaststellen van de arbeidsver houdingen kan ook de overheid betrokken zijn. Werkgevers, werknemers en overheid geven vorm aan de arbeidsvoorwaarden en de sociaal-economische politiek. De partners verkeren in een onderhandelings-, overleg en strijdsituatie, vooral in periodes vooraf gaande aan de vaststelling van de collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's).

Algemeen

De wetenschappelijke studie naar Nederland se arbeidsverhoudingen (het woord is een vertaling van het Engelse “labour relations', ook wel “industrial relations) ontstond eerst na de Tweede Wereldoorlog. De jonge tak van wetenschap bestudeert de volgende ter reinen:

a. de organisaties van werkgevers en werkne mers; hun opbouw, doelstellingen, strategie en betekenis;

b. de onderlinge betrekkingen tussen deze marktpartijen; harmonie en conflicten, over leg, contracten en strijdmiddelen;

c. het overheidsbeleid met betrekking tot de genoemde punten, met inbegrip van de loon politiek;

d. de instellingen die bij dit alles een rol spe len.

De arbeidsverhoudingen kunnen op drie ver schillende niveaus bestudeerd worden:

a. micro-niveau: de verhouding tussen een chef en zijn ondergeschikte in de arbeidsor ganisatie;

b. rneso-niveau: de relatie werkgever-werk nemer met betrekking tot de arbeidsverhou dingen en arbeidsorganisatie;

c. macro-niveau: de arbeidsverhoudingen op landelijk niveau.

Over het algemeen tracht men door het on derzoek naar de arbeidsverhoudingen de gro tere verbanden te leggen; de studie op micro niveau draagt dan slechts bouwstenen voor het grotere geheel aan.

Het onderzoek naar de arbeidsverhoudingen is multi-disciplinair: het vindt plaats vanuit economische, sociologische en juridische in valshoeken.

Bij een beschrijving van de arbeidsverhou dingen in de Zaanstreek moet (in tegenstel ling tot het landelijke wetenschappelijke on derzoek) voornamelijk worden uitgegaan van het micro- en meso-niveau, waarbij de lande lijke situatie daaraan ondersteunend is.

Zaanstreek voor 1860

Over de arbeidsverhoudingen van voor de tweede helft van de 19e eeuw is betrekkelijk weinig bekend. Dat komt niet alleen doordat de academische studie eerst na de Tweede Wereldoorlog op gang kwam, maar ook door dat slechts weinig bronnen beschikbaar zijn. Pas vanaf de opkomst van de vakbonden (vanaf 1860) gaan bronnen uitgebreider in op de verhouding arbeider-werk en de driehoek arbeider-patroon-overheid. Van vóór die tijd zijn er slechts verspreide vermeldingen be kend, waarvan niet valt te overzien of zij een algemene situatie betreffen of juist zijn geno teerd omdat de schrijver een bijzonder geval wilde vastleggen. Met enige slagen om de arm wordt hier toch een overzicht van de ar beidsverhoudingen in deze periode gegeven. De Zaanstreek van vóór 1850 stond niet be kend als een gebied waar veel arbeidsonrust heerste. Conflicten moeten tot een minimum beperkt zijn gebleven of slechts op kleine schaal hebben plaatsgevonden. Dat geldt ook situaties waarin de arbeiders eisen konden stellen, zoals tijden waarin arbeiders schaars waren (rond het begin van de 18e eeuw) en voor sectoren (met name de scheepsbouw en de molenmakerij) waarin men werkte met ge schoolde arbeidskrachten, die niet zomaar vervangen konden worden. Gespecialiseerde vak-arbeiders, zoals bijvoorbeeld breeuwers, organiseerden zich en stelden looneisen die de werkgever wel moest honoreren om te voorkomen dat zijn personeel naar concurre rende scheepsbouwers aan de Zaan zou ver dwijnen. De Zaanse scheepsbouwers kon den, wat arbeidsvoorwaarden en loon betreft, evenwel niet op tegen het buitenland (bij voorbeeld Rusland), waarheen dan ook Zaanse vaklieden zijn vertrokken.

Een belangrijke reden voor het ontbreken van grote arbeidsonrust in de Zaanstreek vóór de opkomst van de arbeidersbeweging, is onge twijfeld dat het onderscheid tussen de econo mische klassen niet bijzonder scherp was. Slechts eenmaal (bij het *turfoproer van 1678) kwamen de Zaanse arbeiders geweld dadi g in opstand tegen de bezittende klasse. Maar over het algemeen stonden de patroons en de arbeiders betrekkelijk dicht bij elkaar. De Zaanse dorpen waren slechts kleine ge meenschappen; de afstand tussen de sociale klassen werd daardoor minder groot dan in de steden. Ook door de kleinschaligheid van de Zaanse bedrijven zullen de arbeidsverhou dingen minder patriarchaal zijn geweest dan elders. De patroons bezochten geregeld hun eigen werf of molen, en werden daar dan min of meer als gelijke behandeld. Illustratief in dit verband is dat zij over het algemeen niet met hun familienaam, maar bij hun voor naam (°baas Dirk') werden aangesproken. Tenslotte lijkt een grote afstand tussen de klassen ook niet te stroken met het Zaanse volkskarakter. Als Zaanse ( of althans: in de Zaanstreek veel voorkomende) eigenschap pen worden dikwijls genoemd: de neiging tot relativeren en vrijmoedigheid. Beide lijken strikt patriarchale verhoudingen in de weg te staan. Benadrukt moet worden dat hier met name wordt gesproken over de sociale af stand tussen de klassen; economisch was het onderscheid veel sterker.

In het hiernavolgende wordt een overzicht gegeven van de arbeidsverhoudingen voor 1860.

In de late Middeleeuwen was de Zaanstreek een nog grotendeels onontgonnen gebied. De bewoners bezaten slechts zo`n twintig pro cent van de grond en waren (mede ten gevol ge van overbevolking) arm. Zij leefden van de opbrengsten van het land. maar moesten daarvan een groot deel afstaan aan de landbe zitters. Dit waren poorters uit Haarlem, Alk maar, Leiden, en Amsterdam. Ook nabijge legen kloosters, met name het Karthuizer klooster (net buiten Amsterdam), het kloos ter van Egmond en kloosters te Utrecht, had den land in de Zaanstreek in eigendom. Deze omstandigheden vormden een goede voe dingsbodem voor onvrede, voor opstand. De situatie wijzigde zich echter doordat de land eigenaren een toenemende behoefte aan geld kregen. Steeds vaker moesten de Zaankan ters de “huur” van hun land in klinkende munt betalen. Daarnaast kregen zij de mogelijk heid om landerijen te kopen, waarvoor zij meer en meer het kapitaal wisten te vergaren. Juist ook de overbevolking werkte dit sterk in de hand. Aangezien het land niet voldoende opbracht om allen te voeden, gingen Zaan kanters op zoek naar andere middelen van bestaan, die zij vonden in handel en scheep vaart. Het kapitaal in de streek nam daardoor toe.

In de loop van de 16e eeuw kwamen nieuwe religieuze stromingen op. ln de Zaanstreek kregen de wederdopers al vroeg grote aan hang en later de doopsgezinden. Met name een grote groep Vlaamse doopsgezinde vluchtelingen vestigde zich in de Zaanstreek, waar zij zich getolereerd wisten. Later kwa men ook Duitse en Friese dopersen naar het gebied. De doopsgezinde immigranten (van wie een aantal vermogend was) toonden zich een ondernemende bevolkingsgroep en werk ten zich al spoedig op tot de plaatselijke elite. Zonder twijfel heeft de doopsgezinde menta liteit een belangrijke invloed gehad op de so ciale verhoudingen in de Zaanstreek. Doops gezinde patroons gingen min of meer op voet van gelijkheid met hun arbeiders om. Doordat de patroons vaak door familieban den met elkaar waren verenigd, vormde de bezittende klasse in de Zaanstreek een sterk blok, waartegen de arbeiders zich moeilijk met succes konden organiseren.

Kwam het wel tot (een vorm van) arbeiders organisatie, dan bleek de organisatie van de patroons meestentijds sterker. Toen bijvoor beeld in 1708 de zeildoekwevers van Krom menie zich beklaagden over hun slechte soci ale positie, sloten de eigenaars van de weve rijen ogenblikkelijk een verbond. De wensen van de wevers werden zodoende nergens in het dorp gehonoreerd.

Eerder hadden de Wormerse bakkersknech ten meer succes gehad. Hun adres aan de Schouten Schepenen resulteerde in een uit gebreide verordening, waarin een groot aan tal arbeidsvoorwaarden werd vastgelegd. Reeds in 1669 werd een arbeidscontract tus sen de scheepsbouwers en hun arbeiders ge sloten. Dit contract kwam evenwel tot stand zonder dwang van de arbeiders en bescherm de vooral de belangen van de patroons. Het ontbreken van dwangmiddelen voor de arbeidersklasse speelde niet alleen in de Zaanstreek. Vooral de bezittende klasse pro fiteerde van de gunstige omstandigheden van de Gouden Eeuw; het profijt voor de arbei ders bleef beperkt tot de beschikbaarheid van werk. Door de bevolkingsgroei bleef er steeds een grote arbeidsreserve, waardoor het voor de patroons makkelijk was opstandige werknemers te ontslaan, ook al omdat de meeste arbeid geen scholing vereiste. Door deze omstandigheden gold voor de arbeiders dat conflicten het best vermeden konden worden. De kans op succes van bijvoorbeeld een werkstaking was zeer gering, mede doordat de overheid (veelal bestaande uit pa troons) steeds de zijde van de werkgevers koos.

Ook toen de Zaanse economie aan het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw in verval raakte, ontstonden er geen ar beidsconflicten. Door een afname van de be volkingsomvang werd de arbeidsreserve in deze periode niet extreem groter. Landelijk groeide de opstandigheid van de arbeiders, maar in de Zaanstreek bleven de verhoudin gen goed en bleef de afstand tussen patroons en arbeiders betrekkelijk klein.

De opkomst van de vakbonden (1860-1914) In de tweede helft van de 19e eeuw waren er belangrijke veranderingen in de industriële produktie en daarmee ook in de arbeidsver houdingen. Meer en meer fabrieken gingen over tot de aanschaf van stoommachines. Ondernemingen werden grootschali ger, waarmee (vanzelfsprekend) de afstand tussen de klassen toenam. Nederland liep met de overgang naar stoomkracht overigens achter op omringende landen als Engeland, België, Duitsland en Frankrijk, terwijl de Zaanstreek weer achter liep op andere delen van Neder land.

In zijn standaardwerk “De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 19l4' geeft J.A. de Jonge aan dat in Nederland de verandering van produceren pas vanaf 1890 een echt hoge vlucht nam. De decennia daarvoor was de vooruitgang relatief langzaam verlopen, vooral in vergelijking met de buurlanden. De betrekkelijk late industrialisatie van Ne derland is vooral te verklaren uit conservatis me van de 19e-eeuwse ondernemers. In dit verband verwondert het niet dat de Zaan streek nog verder achter liep. Hier bestond immers een lange traditie in het industrieel produceren met molens. Doordat dit in het verleden altijd goed was gegaan, zagen veel Zaanse ondernemers er de zin eenvoudigweg niet van in om op stoom over te stappen. Een flink aantal molens verkeerde nog in goede staat en de Zaanse industrie bleef hiermee produceren.

De verhoudingen tussen de patroons en de ar beiders veranderden hierdoor aanvankelijk nauwelijks. Met name het aanzienlijke aantal bedrijven van doopsgezinde ondernemers kenmerkte zich door goede arbeidsverhou dingen. Bij ziekte of invaliditeit liet de baas zijn arbeiders niet in de steek en daarvoor kreeg hij grote inzet van zijn werkvolk terug. Ook toen in de tweede helft van de 19e eeuw gaandeweg meer bedrijven stoommachines kregen, bleven de arbeidsverhoudingen be trekkelijk ontspannen. Mogelijk heeft ook het feit dat de overgang naar stoomkracht veel bedrijven aanvankelijk aanzienlijke moeilijkheden opleverde voorkomen dat het in de Zaanstreek tot grote protesten kwam van door de machines werkloos geworden ar beiders.

Tegelijk met de industriele revolutie waren er ook belangrijke verbeteringen in de gezond heidszorg. De gemiddelde levensduur nam toe en de kindersterfte daalde. De arbeidsre serve werd hierdoor in korte tijd veel groter. Het gevolg was een sterke toename van ar moede. Veel mannen hadden geen werk en werkgevers reageerden op het overschot aan arbeiders door lonen en arbeidsomstandighe den te laten verslechteren en arbeidstijd te verlengen. De afstand tussen de klassen nam hierdoor toe. De arbeiders gingen zich hech ter organiseren, al verliep ook dat traag. Ge relateerd aan andere industrialiserende lan den was de Nederlandse arbeidersbeweging ook weinig revolutionair. De Zaanse arbei ders kozen in voorkomende botsingen soms eerder voor hun patroon dan voor hun eigen sociale klassse. Bijvoorbeeld toen de Koger oliefabrikant Jacob Duyvis in een conflict raakte met de socialisten, werd hij door de arbeiders van zijn fabriek gesteund. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat Duyvis een uitzondering onder de liberale ondernemers was. Door de socialisten werd hij eens “een der meest humane loongevers in de Zaan- streek` genoemd.

Vanaf het begin was een probleem voor de zich organiserende arbeidersklasse, dat zij niet een echte eenheid vormde. Rooms-ka tholieke en protestantse voormannen riepen de arbeiders op tot matiging. In 1885 ver klaarde de bekende (voormalige Zaandamse) dominee Lucas *Lindeboom dat 'de zorg wekkende kwestie tussen ambachtsman en patroon niet op te lossen was door toom en dreiging, maar door verzoening en vrede.` Protestantse en vooral rooms-katholieke werknemers stelden zich vanaf die tijd altijd loyaler op tegenover hun werkgevers dan de niet-kerkelijke arbeiders.

Lindeboom deed zijn oproep tot verzoening niet zonder reden. Eind jaren `80 namen de spanningen tussen werkgevers en werkne mers toe. De derde partij, de overheid, schaarde zich nog per definitie aan de zijde van de werkgevers.

In februari 1885 werd de eerste Zaanse vak vereniging, de houtbewerkersvereni ging “Door Vereniging tot Verbetering te Wor merveer, opgericht. Hierna kwamen er vak verenigingen voor onder andere olieslagers, en metselaars en opperlieden. De eerste vak bonden waren nog niet in staat een vuist te maken; de eerste *stakingen in de Zaanstreek (onder meer bij si garenfabriek Baars te Krommenie) werden dan ook verloren. Een belangrijke bron voor het bestuderen van de *arbeidsomstandigheden aan het einde van de 19e eeuw is het rapport van de zoge naamde 'arbeidsenquête van 1890-1891. De parlementaire enquête-commissie hield vraaggesprekken met honderden personen, werkgevers, werknemers en vertegenwoordi gers van de overheid. In de Zaanstreek wer den ongeveer vijftig personen aan de tand ge voeld, onder wie ook de burgemeester van Zaandam (van 1878 tot en met 1894) HJ. Versteeg. Zijn antwoord op de vraag “Hoe is hier, naar uw oordeel, de verhouding tussen werkgevers en werklieden,' luidde: “In het algemeen uitstekend, zolang ik in deze ge meente ben, heb ik nimmer iets van standjes of oproer tegen de werkgevers bemerkt. Er wordt altijd geklaagd en gemopperd en mijns inziens wel wat veel door de werkende stand, vooral in aanmerking genomen het vele, dat tegenwoordig voor die stand wordt gedaan. Ik zie gaarne, dat men wat voor de werkman doet, en ik zal daartoe ook gaarne het mijne doen; maar ik meen, dat men niet te ver moet gaan, zodat hetgeen men doet ontaardt in zie kelijke philantropie. Men mocht tegenwoor dig weleens wat doen voor de werkgever, hoewel ik niet direct zou weten wat. De werklieden hebben hier goed loon, goede woningen en goede voeding. Er wordt ver schrikkelijk veel bedeeld hier in de gemeen te, en er is een werkhuis opgericht, dat velen tot nut is. In het algemeen dus heeft de wer kende stand hier geen reden tot klagen.` Een jaar na de enquête. in 1892, werd in Zaandam de bootwerkersvereniging *Eens gezindheid opgericht. Net als alle andere bondjes kende Eensgezindheid een moeilijk begin. Maar vanaf 1899 wist de bond alle Zaandamse bootwerkers aan zich te binden. De positie van Eensgezindheid werd sterk genoeg om ondernemers te dwingen tot ver hoging van de lonen en verbetering van de arbeidsomstandigheden. In 1904 opende Eensgezindheid aan de Gedempte Gracht (een prominente plaats in Zaandam) een ei gen gebouw, “Ons Huisl, dat nadien het cen trum van de Zaandamse sociaal-democraten zou worden.

Eensgezindheid sloot zich aanvankelijk niet aan bij de eerste overkoepelende nationale werknemersorganisatie, het *Nationaal Ar beids Secretariaat (NAS). Het NAS werd op gericht in 1893 en was vanaf 1897 (met het *Plaatselijk Arbeids Secretariaat, PAS) ac tief in de Zaanstreek.

De jaren rond de eeuwwisseling vormen de woeligste periode in de geschiedenis van de Zaanse arbeidersbeweging. Arbeidsconflic ten liepen veelal uit op stakingen, al dan niet goed georganiseerd. De verhouding tussen werkgevers en werknemers verslechterde met sprongen; al snel was sprake van daad werkelijke klassestrijd. Zo werd in 1897 ge staakt in oliefabriek De Engel van Adriaan Laan (Wormerveer), in 1899 in oliefabriek Het Hart van Adriaan Honig (Zaandam), in datzelfde jaar in stoomrijstpellerij De Unie van Wessanen en Laan (Wormerveer), in 1901 weer bij Het Hart, in 1901 in de rijst pellerij De Phenix (Zaandam), in 1903 bij machinefabriek Westermann te Zaandam, welk arbeidsconflict uitliep op de solidari teitsstaking met de spoorwegstakingen van 1903.

De beschrijver van de spoorwegstaking, A.J.C. Rüter, beschouwt deze staking van veel groter belang dan zomaar een werksta king van grootformaat. De arbeidersbewe ging stond in deze periode op een kruispunt. Aan de ene kant waren er de syndicalisten (met als grote leider *Domela Nieuwenhuis), aan de andere kant de sociaal-democraten (zoals Henri Polak, leider van de Algemene Nederlandsche Diamantbewerkersbond, AN DB). Daarnaast waren er de protestants christelijke bond Patrimonium en de rooms katholieke werkliedenvereniging, waarvan nog niet duidelijk was of deze zich zouden ontwikkelen tot daadwerkelijke actie-organi saties. De spoorwegstakingen moeten mede gezien worden in het licht van de strijd tussen de bonden om de gunst van de arbeiders. De spoorwegstakingen hadden niet zozeer de arbeidssituatie bij de spoorwegen als in zet, maar begonnen als solidariteitsstaking. De arbeidsenquête had aangetoond dat over de gehele linie in Nederland te lang voor te weinig geld gewerkt werd. Met name op plaatsen waar de hoeveelheid werk wisselend was (en werknemers soms veel loon kregen en soms niets verdienden) ontstonden con flicten. Eén van deze plaatsen was de Am sterdamse haven. Daar brak in 1903 een sta king uit die de gehele haven lam legde. Bin nen een maand sloeg deze over naar de spoorwegen en werd door het hele land het werk neergelegd. De omvang van de staking liet de werkgevers geen andere keus dan de eisen in te willigen: verbetering van de ar beidsvoorwaarden.

De reactie van de overheid volgde reeds vier weken na de staking, via een drietal wets voorstellen. Volgens deze werd het ambtena ren en spoorwegpersoneel in het vervolg ver boden te staken; er kwamen gevangenisstraf fen op te staan. Verzet tegen deze snel tot `worgwetten` bestempelde voorstellen werd georganiseerd in “Comité's van Verweer`, waarvan er ook e'én in de Zaanstreek ont stond. Dit Zaanse comité riep vier dagen na de landelijke oproep (5 april) in de streek een algemene werkstaking uit. De Zaandamse schutters bezetten het station, maar het kwam niet tot botsingen. De reactie op de (eigenlijk te laat gedane) oproep was lauw.

Na (en naar aanleiding van) de spoorwegsta kingen kozen de Nederlandse arbeiders in overgrote meerderheid voor de sociaal-de mocratische beweging. De sociaal-democra ten keerden zich van het NAS af. De grotere vakvereni gingen verenigden zich tot het *Nederlands Verbond van Vakvereni gingen (NVV, opgericht: 1906). Ook de belangrijk ste Zaanse bonden zouden zich tot de “mo deme” bond richten, al hield Domela Nieu wenhuis in de Zaanstreek relatief een grote aanhang, zie: *Vrije socialisten.

Ondanks de keuze voor de moderne vakbe weging (en daarmee de keuze voor in eerste instantie overleg boven stakingen) bleven de verhoudingen tussen werkgevers en werkne mers in de jaren tussen 1906 en het begin van de Eerste Wereldoorlog soms uitermate ge spannen. De Zaanse houtwerkers staakten in 1906. en behaalden vooral dankzij de in menging van Eensgezindheid enig succes. Bij de NV Verwer`s Vemis- en Metaal drukkerij te Krommenie werd in 1907-1908 het werk vijf maanden neergelegd; in 1913 volgden stakingen van Zaandamse metse laars, Worinerveerder timmerlieden. Krom menieer sigarenmakers, en cacaobewerkers. Meest spraakmakend was de *houtwerkers staking van 1914. vooraf gegaan door een succesvolle actie het jaar daarvoor. De hout werkersstaking vond plaats kon nadat K. ter *Laan. als 's lands eerste socialistische bur gemeester was benoemd te Zaandam. Het was een van de eerste keren dat de overheid niet automatisch de zijde van de werkgevers koos. De stakers mochten in de stad demon streren en toen de werkgevers stakingsbre kers uit Duitsland lieten overkomen, ontzeg de Ter Laan dezen de toegang tot de stad, om dat zij niet over de vereiste papieren beschik ten. Ter Laan moest zich hiervoor in Den Haag verantwoorden, maar kon aantonen dat hij slechts de letter van de wet had gevolgd. Door deze omstandigheden werd de houtwer kersstaking een arbeidsconflict van nationale allure. De staking werd evenwel niet gewon nen door de houtwerkers. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog voorkwam gezichts verlies voor de stakers. De aanvoer van on gezaagd hout naar de Zaandammer haven liep zover terug, dat er nauwelijks meer werk was. Duidelijk werd opnieuw aangetoond dat de werknemers in tijden van depressie nau welijks middelen hadden om invloed op de arbeidsverhoudingen uit te oefenen. Opkomst stelsel arbeidsverhoudingen (1914 1940)

De Eerste Wereldoorlog bracht aanzienlijke veranderingen in de Nederlandse arbeidsver houdingen. l-landelswegen werden afgeslo ten, duizenden arbeiders raakten werkloos en slechts door actief overheidsingrijpen werden de voedselprijzen in de hand gehouden. De oorlog had een toenadering tussen over heid en vakbonden tot gevolg. De bonden moesten zorgen voor het behoud van de geest van nationale eenheid en voor het bewaren van rust in de bedrijven. De overheid stelde daar invloed op de steunverdeling tegenover. Steun werd niet langer als liefdadigheid be schouwd maar als een vervulling van een col lectieve verantwoordelijkheid jegens hen die buiten hun wil werkloos waren geworden. Stakingen of andere arbeidsgeschillen kwa men tijdens de oorlog hoegenaamd niet voor. Het aantal collectieve arbeidsovereenkom sten (cao`s) groeide snel. In 1911, drie jaar voor de oorlog, vielen in Nederland slechts 23.000 arbeiders, verspreid over 1 100 onder nemingen, onder een cao. In het laatste oor logsjaar, 1918, vielen meer dan 100.000 ar beiders onder een cao. Deze groei zette ook na de oorlog door. Reeds in 1920 was het aantal arbeiders onder een cao gestegen tot 275 .000, verspreid over 22.500 bedrijven. Voor de Zaanstreek was bijvoorbeeld de lan delijke overeenkomst voor de tabaksverwer kende industrie van belang.

De arbeidsverhoudingen waren zo in een aantal jaren aanzienlijk verbeterd. Andere factoren tastten dit in de Zaanstreek weer aan. De afsluiting van de Zuiderzee had veel vissers (met name uit de streng-Christelijke dorpen aan de zuidoostkust van de zee) bro deloos gemaakt. Zij trokken, aangelokt door de industriele bedrijvigheid, onder andere naar de Zaanstreek, waar zij zich alras impo pulair maakten onder de arbeidersbevolking. Zij waren bereid met minder loon genoegen te nemen, vrijwel niet tot actie te bewegen en ook berucht als stakingsbrekers.

In 1920 zette een wereldwijde economi sche depressie in. Het werkloosheidscijfer steeg snel. Werkgevers reageerden met loonsverlagingen en wederinvoering van lan gere werkweken (1922, 48-urige werkweek). Het aantal arbeidsconflicten nam onder in vloed hiervan weer toe, al stonden de arbei ders onder deze economische omstandighe den niet al te sterk. In deze jaren waren er een typografen-staking in Koog (1923), een cacao-staking bij Kamphuys en Oly te Koog (1923), een houtwerkersstaking te Zaandam (1924), een staking bij pellerij Mercurius te Wormerveer (1924) en een staking bij zeep fabriek De Adelaar van J an Dekker te Wor merveer (1924). Landelijk liep het gemid deld aantal stakingsdagen door industriele conflicten op van 500.000 tussen 1913 en 1918. naar 1.750.000 tussen 1919 en 1924. Zelfs in het stakingsjaar bij uitstek (1903) was het aantal stakingsdagen minder. In tegenstelling tot de Verenigde Staten (met de beurskrach in 1929) ontwikkelde de crisis in Nederland zich geleidelijk. Reeds ingezet in 1920, kwam het dieptepunt in 1936. In 1930 en 1931 waren de werkloosheidsper centages (landelijk) nog respectievelijk 7 en 12. In 1936 was 33% van de beroepsbevol king zonder werk. Daarna daalde het percen tage werklozen weer geleidelijk. Stakingen, in de beginjaren van de crisis juist veel voor komend, waren in de jaren `30 nauwelijks meer aan de orde. De vakbondskassen waren volstrekt ontoereikend in deze situatie van enorme werkloosheid. Daardoor bleef vak bondsactie tot enkele incidenten beperkt. Het NAS stelde zich nog het meest agressief op. Onder diens leiding werd in 1934 een staking bij Verblifa in Krommenie gehouden. De sta kers bevochten een kleine loonsverhoging, in een tijd met zo'n grote arbeidsreserve een op merkelijk resultaat. De *Zaanse Bestuurders Bond (ZBB; de Zaanse afdeling van het NVV) richtte zich, geheel in de lijn van de moderne vakvereniging. op cao-overleg en parlementaire actie. De crisis-jaren waren op het arbeidsfront de rustigste jaren van de 20e eeuw tot nu toe. waarin het ledental van zo wel het NVV als het NAS (en in de Zaan streek van de ZBB en het PAS) groeide. Overigens is het ontbreken van arbeidscon flicten in deze periode niet uitsluitend toe te schrijven aan de crisis. Het systeem van ar beidsverhoudingen naderde zijn voltooiing. De werkgevers begonnen de vakbonden gaandeweg als volwaardige onderhande lingspartners te zien. De vakbonden richtten

zich steeds minder op ondernemingen en steeds meer op gehele bedrijfstakken. Ver spreide conflicten, bij afzonderlijke bedrij ven, namen hierdoor af. De werkgevers kwa men ook tot hechtere en meer op bedrijfstak ken dan regionaal gerichte, organisatie. De werkgeversorganisaties kregen geleidelijk meer gezag` kundigheid en bevoegdheden bij het collectief onderhandelen. Slechts de grootste ondernemingen bleven zelfstandig hun eigen overleg met de bonden voeren. De overheid ging zich eveneens actiever opstel len en greep soms ook in.

Aan het eind van de jaren `30 overheerste het bewustzijn dat samenwerking voor alledrie partijen het gunstigst was. Over de bevoegd heden van de partijen was men het nog niet eens, maar men streefde na conflicten op te lossen in onderhandelingen.

Bezetting en herstel (1940-1967)

Door de *Tweede Wereldoorlog veranderden de arbeidsverhoudingen volledig. Na de *Fe bruari-staking van 1941 spitsten de Duitsers de Nederlandse bedrijvigheid toe op hun oor logseconomie. Steeds meer nam dit het ka rakter van uitbuiting aan. Werkgevers en werknemers kwamen hierdoor dichter bij el kaar te staan. Na de oorlog zou dit de basis vormen voor ge'i'nstitutionaliseerde samen werking.

De industriele produktie werd vertraagd door gebrek aan grondstoffen en energie, meer dan door sabotage. De Zaanse voedingsmid delenindustrie ging vrijwel volledig voor af zet in eigen gebied werken. De Artillerie In richtingen stuurden hun arbeiders (om hen niet volledig werkloos te laten worden) om de zoveel weken (soms zelfs om de week) naar huis. Papierfabriek de Eendracht (Van *Gelder Zonen) te Wormer koos hier ook voor. Laatstgenoemde bedrijf werd in no vember 1944 door de Duitsers ontmanteld, het verzet haalde *s nachts de resterende ma chines weg en bracht het schip met de door de Duitsers reeds uit de fabriek gehaalde ma chines tot zinken.

De besturen van het NVV en van de christe lijke bonden werden door de Duitsers over genomen', in 1942 gingen zij op in het Neder landse Arbeidsfront. Ofschoon een derde van de NVV-leden (en een aantal leden van de christelijke bonden) lid bleef. werd het Ar beidsfront een mislukking. Het slaagde er nooit in enig gezag ov er vv erknemers of on dernemers te veroveren; de identificatie met de bezetters was te groot.

Ondergronds werd inmiddels overleg ge voerd over het Nederlandse arbeidsbestel na de oorlog, hetgeen resulteerde in het door snijden van de banden tussen het NVV en de socialistische arbeiderspartij, zodat een grote ongebonden vakbond ontstond. De banden tussen de protestantse en katholieke vakbon den en partijen bleven vooralsnog bestaan. Ook werd tengevolge van het overleg de Stichting van de Arbeid opgericht, een over legorgaan van werkgevers en werknemers. In ruil voor ruime vertegenwoordiging in de of ficiele economische lichamen ter advisering van de regering, zagen de vakbonden af van aanspraken op een actieve rol van de werkne mers in het bedrijfsbeheer.

De na-oorlogse jaren stonden in het teken van herstel. Arbeidsconflicten kwamen slechts sporadisch voor. Tot 1960 gingen in geheel Nederland gemiddeld slechts iets min der dan 150.000 dagen per jaar aan arbeids conflicten verloren. Dit aantal was nog lager geweest als de nieuwe vakbond, de op com munistische leest geschoeide Eenheidsvak centrale (EVC), in de eerste vijf jaren na de oorlog niet een aantal stakingen had georga niseerd. In de jaren 1946-1950 werd gemid deld een kleine 300.000 dagen per jaar ge staakt. Na 1950 nam de invloed van de EVC met rasse schreden af; de Koude Oorlog was daar de voornaamste oorzaak van.

Direct na de bevrijding gaf de overheid zich zelf een wettelijk kader op het gebied van de arbeidsverhoudingen. Het Buitengewoon Be sluit Arbeidsverhoudingen (BBA) van okto ber 1945 regelde het aantal te werken uren, gedwongen en vrijwillig ontslag, en het toe zicht op individueel of collectief vastgestelde lonen en arbeidsvoorwaarden.

Een andere overheidsmaatregel, de Wet op de Ondernemingsraden van 1950, gaf de mo gelijkheid aan van werknemersvertegen woordiging in bedrijven. De maatregel zou pas later effect sorteren.

De jaren '50 vormden de meest stabiele pe riode in de verhoudingen tussen overheid, werkgevers en werknemers. De vakbewe ging stelde het landsbelang boven het groeps belang (of meende dat althans te doen) en ging akkoord met loonbeperkingen, werd deelnemer in vele (semi-)overheidsinstellin

gen, dreef arbeidsconflicten uitzonderlijk weinig op de spits en trachtte weerspannigen in werknemerskringen discipline op te leg gen. Zonder dat daar grote problemen uit voortkwamen kon de overheid een periode lang een (unieke) vorm van strak geleide loonpolitiek toepassen.

In de jaren '60 maakte loonpolitiek gaande weg plaats voor loonbeleid. In 1960 vond voor het eerst weer een grote staking plaats. Toen aannemers in de bouw weigerden een al overeengekomen cao te ondertekenen, leg den velen het werk neer. In dat jaar waren er daardoor bijna twee keer zoveel stakingsda gen dan in alle andere jaren tussen 1957 en 1967 te zamen. Hieruit blijkt dat (uitgezon derd 1960) ook de jaren `60 werden geken merkt door rust op het arbeidsfront.

In de jaren tussen 1940 en 1962 steeg het aantal arbeiders dat onder een collectieve ar beidsovereenkomst viel van 15 tot 70 procent van de Nederlandse beroepsbevolking. Daar naast viel in 1962 ook nog 10 procent van de werknemers onder een bindende loonrege ling. Nadien is het percentage werknemers dat onder een cao of een bindende loonrege ling valt altijd boven de 80 procent gebleven. Van centralisatie naar decentralisatie (1968 1988)

De geleide loonpolitiek werd in 1968 met de Wet op de Loonvorming formeel beëindigd. Dat betekende niet dat de centrale overheid zich uit het arbeidsoverleg terugtrok; zij greep nog meermalen in. Maar de overheid kon niet voorkomen dat de vakbonden de loonachterstand (die ten opzichte van het economische herstel was ontstaan in de jaren van de loonpolitiek) gingen inhalen. De bon den waren al midden jaren “60 met deze in haalmanoeuvre begonnen. De economische groei was groot, de arbeidsmarkt krap en de winsten boden voldoende ruimte voor loons verhogingen. De eerste looneisen konden dan ook zonder problemen ingewilligd wor den. In de jaren daarna ging de stijging van de lonen de stijging van het nationale inko men verte boven. De korte economische re cessie van *67368 werd over het algemeen als een welvaartskwaaltje gezien. Begin ja ren '70 begonnen echter de werkgevers tot het besef te komen dat de welvaart grenzen had. De bonden bleven. mede gedwongen door hun achterban, eisen stellen, die de werkgevers niet langer wilden honoreren. Onder deze omstandigheden kwam het in het begin van de jaren '70 tot een groot aantal ar beidsconflicten .

Het harmoniemodel maakte plaats voor het conflictmodel. met andere woorden: overleg maakte plaats voor onderhandelingen. Hier door nam de polarisatie weer toe. Werkge vers sloten zich hechter aaneen en de vakbe weging uitte zich feller. De conflictbereid heid groeide in de jaren '70. Desondanks werden jaren van grote arbeidsonrust (1970, 1972, 1973, 1977, 1979), afgewisseld door jaren waarin maar enkele zeer kleine conflic ten voorkwamen (1974, 1975, 1978). In ver gelijking met andere landen (vooral Groot Brittannië) bleef het aantal openlijke conflic ten de gehele 20e eeuw gering. De overheid werkt institutioneel niet als rem, maar feite lijk wel.

De centrale overheid heeft vanaf 1971 jaar na jaar gepoogd centrale akkoorden af te sluiten. Tot 1982 lukte dat slechts één keer. Indien de partijen niet tot overeenstemming kwamen was dat vaak aanleiding om loonmaatregelen af te kondigen. De vakbeweging legde in de periode van economische neergang na de oliecrisis 073374) steeds meer de nadruk op herverdeling van werk en op arbeidstijdver korting. De meeste conflicten braken dan ook uit met de secundaire arbeidsvoorwaar den als inzet. De overheid kreeg een grotere greep op de loon- en inkomensvorming. De loonontwikkeling werd in de jaren `80 gema ti gd, maar desondanks bleven de winsten tot globaal halverwege de jaren '80 dalen. Daar na stegen de winsten weer; de Nederlandse economie volgde de opleving van de wereld economie. De confessioneel-liberale regerin gen bogen de nivellering van de lonen om in denivellering. Binnen het kader van de vak bonden vond in 1976 een ingrijpende wijzi ging plaats. Het NVV en het Nederlands Ka tholiek Vakverbond (NKV) gingen samen op in de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). Het Christelijk Nationaal Vakver bond (CNV) bleef zelfstandig. In 1975 werd de vakcentrale voor het middelbaar en hoger personeel (Vakcentrale MHP) gevonnd. Sa men wordt 84% van alle georganiseerde werknemers in Nederland door de drie werk nemersorganisaties vertegenwoordigd. In to taal vertegenwoordigen de bonden ongeveer 1.700.000 werknemers, de FNV heeft onge veer een miljoen leden.

Resume

Samenvattend kan worden vastgesteld dat ar beidsverhoudingen gaandeweg lokale aspec ten hebben verloren. Na een tijd waan'n lo nen en arbeidsomstandigheden door particu liere bedrijven eenzijdig werden opgelegd, worden deze thans per bedrijfstak vastgesteld als resultaat van onderhandelingen tussen werkgeversorganisaties en vakbonden. Zo wel deze ontwikkeling voedend als daaruit voortkomend, kwamen werknemers en werk gevers tot steeds hechtere organisatie. Werk nemers hebben in Nederland bij het opstellen van sociale en economische programmas een invloed, die zij in vrijwel geen enkel an der land hebben bevochten. Ongeacht de po litieke samenstelling van kabinetten kunnen zij er zeker van zijn betrokken te worden bij besluitvorming op terreinen die binnen de er kende belangensfeer van de werkgeversorga nisaties vallen. Binnen ondernemingen is de invloed van vakbonden geringer. Werkne mersbelangen worden vertegenwoordigd door onafhankelijke instellingen. de onder nemingsraden. Formeel bestaan er geen ban den tussen ondememingsraden en vakbon den.

Ger Jan Onrust

Literatuur JP. Windmuller. C. de Galan. AF. van Zweeden, Arbeidsverhoudingen in Nederland, Utrecht. 1987; J.J. 't Hoen, Op naar hct licht, Wormerveer. 1968; J.J. `t Hoen, De rode Zaanstreek. Zaandam. 1978; W. Klinkenberg. Adieu Zaandam 21/X/l81 1-3l/XII/1973, Zaandam, 1973; F. van der Putte. R. Hartmans, Zaandam in de crisis, Amsterdam, 1982; J. van der Laan, A. Selie, “Ik hak er op in, 't is hier geen Zaan dam! `, West-Knollendam/Zaandam, 1986; G.J. Onrust, Wormers welvaren, Zaandam, 1988; De grote Oosthoek, deel 2. Utrecht, 1976; Grote Winkler Prins encyclopedie. deel 2. Amsterdam/Brussel. 1969; A.Th. van Deursen, l-let kopergeld van de Gouden Eeuw, het dagelijks brood, Assen, 1981; A. van Braam, Bloei en verval van het econo misch-sociale leven aan de Zaan in de 17de en 18de eeuw. Wormerveer, z.j.; T. Tromp, “De Gesteldheid van den publieken geest' (in: A. Doedens (red.), Autoriteit en strijd), Amsterdam, 1981; A.J.C. Rüter, De spoor wegstakingen van 1903 (in: J.M.W. Binne veld, Geschiedenis van de Nederlandse Ar beidersbeweging in de 19e eeuw); J .A. de Jonge, De industrialisatie in Nederland tus sen 1850 en 1914, Nijmegen 1976; J. v.d. Laan en A. Selie, Hoofden koel, handen in de zakken, Zaandam 1989.

  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/attic/arbeidsverhoudingen.1450012259.txt.gz
  • Laatst gewijzigd: 2020/09/06 17:41
  • (Externe bewerking)