Deurkalf
In de vroegere bouw de scheiding tussen deuropening en bovenlicht in de gevel aan de straatzijde. Om gebouwen herkenbaar te maken werd soms aan of in de gevel de naam aangebracht, bijvoorbeeld met een gevelsteen of een uithangteken. Over het algemeen werden aan woonhuizen geen namen gegeven; de bewoners hadden niettemin ook wel de behoefte hun huis herkenbaar te maken voor voorbijgangers of bezoekers. Eén van de aardigste mogelijkheden daartoe bestond uit het aanbrengen van een gesneden deurkalf. Deurkalven waren niet typisch Zaans; ze kwamen voor in heel Nederland, maar vooral in Noord- en Zuid-Holland. Het snijwerk en het kleurgebruik in het schilderwerk waren sterk streekgebonden.
Dikwijls werd het bouwjaar aangegeven, vaak werd het beroep van de bewoner aangeduid en ook spreuken kwamen voor. De meeste nog bekende deurkalven in de Zaanstreek dateren uit de 17e eeuw. In de oorspronkelijk geteerde houten gevels kwamen ze ongeverfd niet tot hun recht; daarom werden ze in verschillende kleuren geschilderd. In de eerste helft van de 18e eeuw werden de gesneden kalven verdrongen door geprofileerde exemplaren.
De deurkalven verdwenen onder meer doordat de huisnummering in zwang kwam. Van de overgebleven exemplaren bevinden zich enkele in museumbezit. Voor zover ze aan de huizen bewaard bleven, valt op dat vele nu op een andere dan de oorspronkelijke plaats zijn aangebracht, soms zelfs op een ander pand dan waarvoor het deurkalf werd vervaardigd. Een andere mogelijkheid om de woning herkenbaar te maken was het aanbrengen van een snijraam.
Bron, literatuur en illustratie: S. de Jong en J. Schipper: Gebouwd in de Zaanstreek (Wormerveer, 1987).