Heemskerk, Wouter van
1290 - 1380
Wouter van Heemskerk, ridder en Ambachtsheer van Oostzaan, zoon van Gerard III Van Heemskerk en N. N. Zijn eerste echtgenote was Margaretha van Haamstede, zijn tweede echtgenote Catharina van Asperen. Als Wouter vijf jaar oud is overlijdt zijn moeder. In 1366 wordt Wouter vermeld, als leenheer van het kasteel Heemskerk. Op 8 juli 1379 draagt Wouter het huis genaamd Heemskerk op aan de Graaf. Binnen een jaar is Wouter overleden.
Het personeel van Wouter bestond, blijkens de rekening die de grafelijke kastelein na Wouters dood opmaakte, uit enkele vissers die voor hem visten, enkele domeinbeheerders of sluten, een bakker, wasvrouw, bouwknechten, een portier, kamenierster, keukenknecht en een kok, in totaal circa vijftien personen.
Blijkens de rekening van de Grafelijke Slotvoogd moesten er diverse reparaties worden uitgevoerd die samen de indruk van een grondige restauratie geven. Bij Deventer kooplieden werden planken en balken gekocht, uit Amsterdam werd hout gehaald, ijzer werd op de markt in Wijk gekocht, kalk in Utrecht, bakstenen kwamen uit Dordrecht en 's-Hertogenbosch.
De Slotvoogd repareerde de brug, de vensters en de torens. Ook de rieten daken werden hersteld. De wijngaard bij het kasteel werd weer in gebruik genomen. Vertrouwend op een oogst, werden alvast dertien nieuwe wijnvatten aangeschaft.
In totaal werd aan de werkzaamheden bijna voor 700 oude schilden 28.000 gr. uitgegeven. (Bron: Ridderschap in Holland, Antheun Janse, 2009 Verloren, Hilversum, blz.99, 121 en 122).
Op 9 oktober 1398 wordt Floris van Alkemade, kastelein van Heemskerk, genoemd. Hij krijgt de opdracht toegewezen om een nieuwe molen te bouwen voor de oude, die omgewaaid is. Dit na aanvankelijke weigering door de Graaf. Aan het einde van zijn termijn zal Floris van Alkemade de molen leveren voor 200 Willems schilden.
In dat jaar 1398 was de 'langhen stal ter neder ghewaert in der graften' de grafelijke timmerman kwam uit Den Haag om de schade op te nemen, het timmerwerk werd vervolgens uitbesteed aan meester Godevaart uit Wijk, het metselwerk aan Jan van Keulen. Ook werd een gracht gegraven van 5½ meter breed en ca. 900 meter lang. Totale kosten: 300 oude schilden (12.000 gr.).
Deze beide rekeningen geven slechts een toevallige en incidentele indruk van wat bij allerlei kastelen een zeer vertrouwd verschijnsel moet zijn geweest: lekkende daken, gebroken vensters, vermolmd hout en verwilderde tuinen. (Bron: Ridderschap in Holland, Antheun Janse, 2009 Verloren, Hilversum, blz.99, 121 en 122).
Op 5 november 1398 koopt Gerard Harpertsz. van Heemskerk, het leen. Hierbij is overeengekomen dat zolang heer Floris van Alkemade het huis behoudt, Gerard Harpertsz. 100 Engelse nobels krijgt uit de visserij ter Weer in Waterland, eventueel te lossen met de koopsom.
Op 23 oktober 1398 brengt de lijftocht, het jaargeld, van Gerard Harpertsz. zijn vrouw Johanna 100 Hollandse gouden schilden op. Zijn grootvader, Gerard Bartoud van Heemskerk, was een neef van Wouter Gerardsz van Heemskerk. Na de dood van Gerard Harpertsz. werd zijn dochter Meine bezitter van het leen kasteel Heemskerk.