In 1777 als economische tak van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen opgerichte vereniging. Met als doel de vervallen nijverheid te stimuleren. In de Zaanstreek vanaf het moment van oprichting met departementen vertegenwoordigd.

Algemeen

De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen ontstond in 1752 in Haarlem en had een natuurwetenschappelijk karakter, later werd dat meer filosofisch. De praktische problemen van de economische sector meende men beter met een aparte tak te kunnen bestrijden, naar het voorbeeld van de Engelse 'Society instituted at London for the encouragement of Arts, Manufacturers and Commerce'.

De bedoeling van de afsplitsing van de economische tak in 1777 was een vereniging op te richten 'tot verheffing van de vervallen nijverheid in de Republiek', waarbij men de gezamenlijke bronnen van bestaan, zowel handel, nijverheid, scheepvaart, visserij en landbouw als het voortbrengen van kunst op het oog had. Dit moet worden gezien in het beeld van de tijd. De vele welgestelden in de Republiek leefden liever van hun rente, dan risico's in handel en bedrijf aan te gaan. Ministeries van handel, nijverheid en landbouw bestonden nog niet, en er waren geen Kamers van Koophandel, die aanzetten tot bevordering van de economie.

De economische tak, die in de ledenwerving in de eerste jaren van zijn bestaan grote successen behaalde, werd door de overheid met een argwanend oog bezien. Stadhouder Willem V was Protector van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Hij kon slechts instemmen met de afsplitsing van de economische tak op uitdrukkelijke voorwaarde dat deze zich buiten alle politiek zou houden. Overal in de Republiek der Vereenigde Nederlanden werden plaatselijke departementen van de economische tak opgericht. Op de eerste jaarvergadering in 1778 in Haarlem waren reeds 55 departementen vertegenwoordigd.

Departementen konden worden opgericht in plaatsen waar meer dan zeven leden waren. De leden betaalden een contributie van twee dukaten per jaar. Een jaarvergadering duurde zeven werkdagen, en daarin werd een groot aantal (de meest uiteenlopende) voorstellen afgewerkt. Deze werden, wanneer het uitvindingen van technische aard betrof, van tevoren door een paar departementen op hun merites onderzocht. Het uitschrijven van prijsvragen geschiedde ook nadat daartoe een voorstel in de jaarvergadering was aangenomen. De prijzen waren een gouden medaille, een zilveren medaille, of een aantal dukaten.

Critici

Latere critici hebben betoogd dat de economische tak zich door deze uitgestrekte werkzaamheden verloor in details en dat de grote lijnen werden verwaarloosd. Maar ten eerste mocht men zich niet bemoeien met de politiek en ten tweede moest men 'altoos indagtig zijn, dat dit Genootschap niet op het oog heeft bespiegelende wetenschappen te bevorderen, maar alleen zoodanigen, die door daadwerkelijke uitvoeringen rechtstreeks nut doet. Zij begeert derhalven nooit geleerde verhandelingen, die enkel theoretisch zijn; maar zulken, die kort en bondig het nodige verslag bevatten van hetgeen de schrijver in staat is te verrichten en gestaafd met de noodige bewijzen'.

Dit stond in artikel 2 van de statuten van de economische tak, en benadrukte het verschil met de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. De naam van de maatschappij is sedert de oprichting een aantal malen gewijzigd. In 1796 werd de economische tak door de Nationale Vergadering van de Bataafsche Republiek erkend als 'Nationale Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij' en werd hij een officieel adviescollege van de regering. Koning Lodewijk Napoleon veranderde de naam in 1807 in 'Hollandsche Huishoudelijke Maatschappij'.

In 1815 accepteerde Koning Willem l het protectorschap van de Maatschappij, welke als blijk van belangstelling van de Koning een nieuwe naam ontving, te weten 'Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij'. Veel belangrijks was er in deze periode niet te behandelen. In de belangensfeer van de maatschappij voerde landbouw de boventoon en de tijdsomstandigheden inspireerden de leden er ook niet toe om met verslagen te komen waarin zij vermeldden waartoe zij meenden in staat te zijn. En dan nog gestaafd 'met de nodige bewijzen'.

Handel en nijverheid betekenden heel weinig. De Franse revolutie, de omwenteling in Nederland, de komst van koning Lodewijk en de restauratie van de Oranjes hielden achtereenvolgens de geesten bezig, en pas omstreeks 1836 werd geconstateerd op de jaarvergadering van de maatschappij dat de nijverheid de laatste tijd met zo'n merkwaardige snelheid overal opkwam. Men vond toen dat de naam Huishoudelijke Maatschappij niet meer weergaf wat werd beoogd, en men besloot dientengevolge dat de maatschappij in het vervolg zou heten 'Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid'.

Dieptepunt

In 1815 was het ledenaantal op een dieptepunt van 367 leden in 17 departementen gekomen, maar in 1840 waren het er 876 in 20 departementen. Hiermee werd de opgaande lijn ingezet. De maatschappij gaf in 1832 voor het eerst het 'Tijdschrift ter bevordering van de nijverheid' uit, dat thans als oudste nog verschijnende economische tijdschrift van Nederland uitkomt onder de naam 'Maatschappijbelangen'. In 1853 schreef de maatschappij een prijsvraag uit, ter zake de kinderarbeid in fabrieken. Een onderzoek dat daar op volgde wees allerlei misstanden aan, en in 1861 werd een uitvoerig adres aan de regering verzonden.

In 1863 volgde een adres aan de koning. Thorbecke benoemde een staatscommissie, hetgeen tot niets leidde. In 1871 zag opnieuw een adres aan de regering het licht en in 1873 werd een vierde adres (nu weer aan de koning) gezonden met het verzoek het inmiddels bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakte initiatiefvoorstel Van Houten spoedig te behandelen, daar de zaak nu wel 'van alle kanten onderzocht en rijp voor spoedige bespreking was'. Zo heeft de maatschappij aan de wieg gestaan, en niet alleen aan de wieg, van de sociale wetgeving in Nederland.

In 1903 trad de Vereniging tot Bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid in Nederland tot de maatschappij toe. Dit was een vereniging met 900 leden, die lid zouden worden van de maatschappij. Dit bracht een naamsverandering met zich mee, het werd nu 'Maatschappij van Nijverheid', de naam die het spraakgebruik hem reeds gegeven had. Ook werd in dat jaar begonnen met de uitreiking van vererende getuigschriften en medailles, welke dienstverlening aan de leden een grote vlucht nam. In 1921 tenslotte kreeg de maatschappij haar huidige naam 'Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel' naar aanleiding van een verzoek uit de kringen van de groothandel tot nauwere samenwerking.

In de 20e eeuw richtte de maatschappij vele nu nog steeds onmisbare instellingen op, zoals bijvoorbeeld het Koninklijk Instituut voor de Tropen, het Nederlands Normalisatie Instituut, de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs, de stichting Nijenrode en de stichting Teleac. De vereniging telt landelijk circa 8500 leden (Zaanstreek 185). Het algemeen secretariaat is gevestigd in Haarlem.

Ontwikkeling in de Zaanstreek

Op de eerste jaarvergadering van de economische tak in 1778 in Haarlem was de Zaanstreek reeds met zeven departementen aanwezig. Ze worden in de notulen van de vergadering genoemd in de volgorde Jisp, Oostzaandam, Westzaan, Westzaandam, Zaandijk, Wormer en Wormerveer. Tijdens deze vergadering werd meteen al een voorstel van Westzaandam behandeld, betreffende het oprichten van een eigen drukkerij door de economische tak 'tot bezuiniging van de kosten'. De directeuren (het hoofdbestuur) verklaarden dat ze het voorstel zouden meenemen, als ze niet met een plaatselijke drukker zouden 'te regt koomen'.

De afgevaardigde van Jisp was in 1778 Sijbrand Es, van Oostzaandam Willem van Orden, van Westzaan dominee Jacobus van Lingen, van Westzaandam Abraham van Broek en Adriaan Roggeplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigRogge

Ondernemersgeslacht, vooral in de scheepsbouw in de 17e en 18e eeuw. Jan Jansz Rogh (1602- 1676), gehuwd met Mary Jans, vestigde zich omstreeks 1630 in Sardam als Meester Scheepmaker. Hij had twee zoons, Jan en Tewis, die beiden in het vak van hun vader werden opgeleid. Jan Jansz Rogh (1637-1696), ook wel Jan Rogge de Jonge genoemd, huwde tweemaal. Van zijn eerste vrouw weten we niets, zijn tweede vrouw heette Dieuwertje IJsbrants. Hij had twee dochters, Guurtje (†1717) en Immitie (†1682)…
, van Zaandijk Jan Kool, van Wormer Louris Mol en van Wormerveer dominee Bernardus Doornbosch. Zij waren meest bestuursleden, maar ook gewone leden die door de departementsvergaderingen werden afgevaardigd. Al dan niet met gespecificeerde mandaten, om het betrokken departement op de jaarvergadering in Haarlem te vertegenwoordigen.

Adriaan Rogge was reeds lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen voor de afsplitsing. Hij had al een zilveren medaille gewonnen met zijn antwoord op de door die maatschappij in 1771 uitgeschreven prijsvraag: 'Welke is de grond van de Hollandsche Koophandel, van zijn aanwas en bloei? Welke oorzaken en toevallen hebben dien tot heden aan veranderingen en verval blootgesteld? Welke middelen zijn best geschikt en makkelijkst te vinden om denzelven in zijn verbetering te bevorderen en den hoogsten trap van volkomenheid te doen bereiken?'

Hij kreeg de zilveren medaille, omdat de laatste vraag, naar voor te stellen verbeteringen, niet voldoende was beantwoord. De gouden medaille ging naar Van den Heuvel, griffier van het Hof van Justitie in Utrecht, die in zijn antwoord de oprichting van een vereniging als de economische tak voorstelde. Hij heeft zich daarna jarenlang voor de oprichting beijverd en deze tenslotte doorgezet. In het jaar 1779 werd 'Eene verhandeling noopens het verdiepen van de Zaan behandeld' door Adriaan Rogge onder het motto 'Uit zucht voor de handel en de scheepvaart' ingezonden. Hij kreeg hiervoor een Tweede Wereldoorlogplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigTweede Wereldoorlog

De gevolgen van de Tweede Wereldoorlog voor de Zaanstreek en haar inwoners kunnen niet los worden gezien van wat toen elders gebeurde. Bezetting, verlies van vrijheid, armoede, deportaties, spoorwegstaking, honger, verzet en executies, de Zaanstreek kreeg er haar deel van.
gouden medaille.

Balkzaagmolens

In 1781 kregen de departementen Zaandijk, Jisp en Assendelft de opdracht een uitvinding te onderzoeken, die een verbetering van balkzaagmolens inhield. In 1783 kwam voor de eerste keer Klaas Honig namens Koog op de jaarvergadering, verder waren alleen Westzaandam en Zaandijk aanwezig. In 1801 werd vermeld dat men er in was geslaagd een departement op te richten in Assendelft (dus minstens zeven leden), maar dit departement was niet vertegenwoordigd op de jaarvergadering.

Na dit jaar verscheen lange tijd alleen Zaandijk als Zaans departement op de jaarvergadering, maar in 1808 en 1810 kwam Adriaan Rogge weer namens Westzaandam. De jaren daarna kwam alleen Jan Kool voor Zaandijk; in 1815 ook weer Westzaandam. Uit de administratie in Haarlem blijkt, dat de departementen Jisp, Oostzaandam, Wormer en Wormerveer reeds voor de eeuwwisseling waren opgeheven. Het departement Westzaan verdween in 1810 en dat van Westzaandam in 1819.

In 1836 werd op de jaarvergadering van de maatschappij geconstateerd, dat de nijverheid de laatste tijd met 'zo merkwaardige snelheid' overal opkwam. Deze opkomst leidde in 1845 tot de heroprichting van het departement Wormerveer. Op de jaarvergadering verschenen in dat jaar voor dit departement P. van Gelder Pz., Jan Dekker en A. Laan en voor het departement Zaandijk (dat altijd was blijven bestaan) Jacob Avis en Dirk van Leijden. In 1850 werd het departement Zaandam opgericht en werd dat jaar op de jaarvergadering vertegenwoordigd door J .C. van Wessem en L.I. Immink. In 1854 volgde de oprichting van het departement Krommenie.

Op de jaarvergadering van 1855 was de Zaanstreek weer door vier departementen vertegenwoordigd: Zaandijk (B.W. Kaars Sijpesteijn), Zaandam (J.C. van Wessem), Krommenie (G. van Leijden Jz. en C. Walig) en Wormerveer (Adr. Prins en P. Smidt van Gelder Pz.). Het departement Zaandam kwam in 1863 nog op de jaarvergadering (Corn. Corver van Wessem), maar werd in 1864 opgeheven. De opheffing van de andere Zaanse departementen volgde rond 1870. Het jaar ervoor was alleen nog het departement Krommenie (G. van Leijden Dz. en P.W. Peereboom) op de jaarvergadering verschenen.

Wormerveer

De notulen van de departementsvergaderingen van het in 1845 heropgerichte Wormerveerse departement geven een beeld van de menselijke verhoudingen en de zakelijke betrekkingen van de industriëlen van die tijd. Op 29 mei 1845 waren op uitnodiging van Jan Dekker Czn. 'de zes alhier wonende leden van het departement Zaandijk op het gemeentehuis verenigd met verscheidene andere ingezetenen van Wormerveer'. Besloten werd zelf een departement op te richten, met zestien leden, te weten: P. van Gelder Pz., Albert Vis, Jan Dekker Cz., Adriaan Laan, B.H. van Vleuten, P. Smit van Gelder jr., Jan Laan, Adriaan Prins, P. Smit van Gelder Pzn., P. van de Water, Willem Stelling, Jan de Vries, Mart. van Gelder, R. Oldeman, P. Fortuin jr., en Jan Stuurman (van Krommenie).

Op de volgende vergadering traden nog zes leden toe, te weten P. Makkes, S. Prins, W.J. Boon, Jan Vis, D. Ruijter en H.P. Pieper, zodat het departement toen 22 leden had. P. van Gelder Pz. werd president voor één jaar (volgens de reglementen) en Jan Dekker Cz. secretaris voor drie jaar. De laatste was initiatiefnemer voor de afsplitsing van Zaandijk en hij was dus ook bereid als secretaris het meeste werk voor het departement Wormerveer te verrichten. Hij vervulde zijn taak met grote zorgvuldigheid. Meteen werd een commissie ingesteld genaamd 'vervoermiddel van hier voor personen en goederen naar Amsterdam'.

Op de oktobervergadering van dat jaar werd gepleit voor grotere autonomie van de departementen in de landelijke organisatie. Tevens werd besloten de oprichting van een vaktekenschool te bevorderen. Op 11 november 1845 kon deze met elf leerlingen worden geopend. De vaktekenschool breidde zich een jaar daarna al uit, er kwamen meer leerlingen. Echter om 16 gulden bij te dragen voor het aanschaffen van een leerboek, daar was de vereiste tweederde meerderheid op de vergadering niet voor te vinden. De school werd de latere avondvaktekenschool aan de Markstraat, die tot omstreeks 1960 heeft bestaan. Laatste directeur was L.G. van Heerde, laatste voorzitter van het bestuur P.B.J. Ferf.

Te duur

De commissie vervoermiddel kwam met een voorstel. Zij wenste een dagelijkse verbinding met Amsterdam. Op marktdagen door middel van 'een welingerichte volksschuit benevens een schuit voor goederen', op de andere dagen een vrachtschuit die ook personen mag vervoeren. Daarvoor waren drie boten nodig. Dat vereiste 100.000 gulden kapitaal, hetgeen met deelname van de schippers bijeen te krijgen moest zijn. Het voorstel haalde het niet in de departementsvergadering: acht leden voor, tien tegen. Men vond het te duur. De verdere pogingen van de commissie vervoermiddel liepen stuk op de overweging, wat moet er dan worden van schipper Emmer en zijn gezin?

Het jaarverslag van 1845 omvatte drie afdelingen, namelijk landbouw, fabrieken en handel. Landbouw bestond uit de volgende hoofdstukken: aardappelen, graslanden en hooi, rundvee, fijne zaden, en verbetering van wegen en vaarten. Onder fabrieken viel papier, rijst, gerst, stijfsel, weedas, bergblauw, lakmoes, aardappelmeel en siroop, loodwit, olie uit droes. Handel tenslotte was verdeeld in granen, oliezaden, kaas, fijne zaden, blauwsel, verfwaren en scheepsrederij (vijf schepen).

Het jaarverslag, zoals het was ontworpen door secretaris Jan Dekker Cz. ondervond veel kritiek, omdat het te veel bedrijfsgegevens openbaar zou maken, die beter geheim gehouden konden worden. In 1846 werd op de vergadering van 29 oktober al geklaagd over de opkomst van een gering aantal leden. Men ging nu vergaderingen houden waarop een van de leden een voordracht hield. Verder werden voorstellen van de jaarvergaderingen in Haarlem behandeld. Er werd getracht een industrieschool te beginnen met een driejaarlijkse cursus, maar daar kwamen niet voldoende leerlingen voor.

Voorts werd woningbouw voor minvermogenden bevorderd, in de vorm van samenleving in communes. Men ging in het buitenland dergelijke inrichtingen bestuderen. In 1851 werd opgericht de 'Maatschappij tot verbetering en aanbouw van arbeiderswoningen'. De departementen Zaandam en Alkmaar hielden een buitenvergadering of reünie op Zomerzorg, een uitspanning in Bloemendaal en zij nodigden Wormerveer uit tot deelname. De vergadering constateerde dat er wel een paar leden naar toe wilden, maar dat er zeker geen bijdrage uit de kas zou worden gegeven. Later bleek dat het departement Zaandijk ook bij deze vergadering aanwezig was.

Sociëteit

Van 1856 tot 1858 waren er in het departement Wormerveer geen activiteiten wegens de te geringe opkomst op de vergaderingen, maar in 1859 werd op initiatief en onder presidentschap van P. van Gelder Pz het departement nieuw leven in geblazen. Hij verhuisde enige jaren later echter naar Amsterdam en trad af. Hij werd opgevolgd door R. Oldeman, die met R. Wolters als secretaris het departement voortzette. De vergaderingen kregen toen meer het karakter van een sociëteit.

Na het behandelen van de gebruikelijke agendapunten werd steeds een loterij gehouden. Ieder van de aanwezigen zette vijftig cent in en de penningmeester zorgde voor iedere vergadering voor een passende verrassing, die aan het einde van de zitting werd verloot. Zo won in 1862 J. Laan een sierlijke wandelstok. In 1863 was de prijs een goudviskom op een prachtige standaard en in 1867 een thermometer. In 1862 vond men de punten van beschrijving voor de jaarvergadering uit Haarlem zo onbeduidend dat men ze behandeling niet waardig achtte. In 1863 had men na de verloting geen tijd meer voor de punten van beschrijving.

In 1866 kwam de concurrentie aan de orde, die de tekenschool ondervond van de Hogere Burger Avondschool in Zaandam. De tekeningen daar waren veel mooier. Maar op de volgende vergadering werd besloten toch door te gaan met de tekenschool onder leiding van de heer D. Wakker, omdat de toelatingseisen in Zaandam zeer hoog waren. Op 21 december 1871 vond de opheffingsvergadering van het departement Wormerveer plaats. Tot de opheffing was op 24 augustus van dat jaar reeds besloten. Aanwezig waren J. Ruijter, B. Schoute, P. Oosterhuis, B.H. van Vleuten en R. Wolters, die toen 13 jaar secretaris was geweest. Men gaf als laatste motief voor de opheffing van het departement, dat Haarlem - dat wil zeggen het hoofdbestuur of in maatschappij-jargon: de directeuren - te theoretisch was geworden. En niet voldoende oog hadden voor de praktijk.

Pas in 1900 werd het departement Zaanstreek opgericht, en wel in Wormerveer. Initiatiefnemer was J.A. Laan, lid van het hoofdbestuur van de maatschappij in Haarlem. Op aandringen van dat hoofdbestuur - in het bijzonder van secretaris G.S. de Clerq - nodigde hij een veertigtal Zaanse industriëlen en kooplieden uit om op ll mei 1900 in de Nieuwe Sociëteit in Wormerveer te vergaderen. Er verschenen er 22. Met name in Zaandam was de oprichtingspoging slecht onthaald, uit die gemeente verscheen alleen H. Blans op de vergadering. Dertien leden droegen de achternaam Laan.

Aangezien het bij de maatschappij gewoonte was, dat de landelijke algemene jaarvergadering in een nieuw departement plaatsvond, deelde J.A. Laan mee dat deze dit jaar op 5, 6 en 7 juli in Wormerveer gehouden zou worden. Daarna werd het zevenmans bestuur van het departement gekozen. Voorzitter werd J.A. Laan, secretaris Chr. Grootes Mz en penningmeester K.C. Honig Mz, terwijl de voorzitter aankondigde dat hij nog enige heren voor het bestuur zou uitnodigen. Bij de eerstvolgende vergadering bleek P.M. Duyvis zich uit het bestuur te hebben teruggetrokken, omdat hij het te druk had met de 'Parijsche tentoonstelling'. Vier andere heren waren bereid gevonden tot het bestuur toe te treden.

Hoge kosten

Belangrijkste onderwerp tijdens deze tweede vergadering was de organisatie van de landelijke jaarvergadering. Vastgesteld werd dat de kosten van het programma niet zouden meevallen, zeker niet als er een verlichte gondelvaart op de Zaan zou worden gehouden. De totale kosten werden dan geraamd op 3000 gulden. K.C. Honig werd benoemd tot voorzitter van de commissie die het zou regelen. Hij kreeg een krediet van 2000 gulden, De gemeente Wormerveer deed een bijdrage van 200 gulden. De dagen van de jaarvergadering verliepen niet geheel vlekkeloos. Van Gelder Zonen en de Nederlandsche Linoleumfabriek vonden geen gelegenheid om hun fabrieken te laten bezichtigen.

De muziek (in het Wilhelminapark) werd verzorgd door het Stedelijk Muziekcorps der dienstdoende schutterij in Amsterdam en de broeders Wilson uit Hoorn hielden voordrachten in de zaal van de sociëteit. Het diner kwam van Coutierier uit Amsterdam. Tijdens de vergadering werd per motie het Bureau voor Handelsinlichtingen in Amsterdam in het leven geroepen. Voorts werden wijzigingen van het consulaatwezen dringend vereist geacht. De ontvangsten bedroegen 2172,50 gulden, de kosten 2626,38 gulden, het tekort was dus 453,88 gulden.

In 1904 overleed secretaris Grootes. In 1905 werd A.H. Verkade uit Zaandam bestuurslid. Hij zou dat lange tijd blijven. Onderwerpen van behandeling uit deze periode waren onder meer: de codering van archiefstukken, de afschaffing van nachtarbeid in broodbakkerijen en de vruchteloosheid om pogingen van omkoperij te beperken. In 1910 werd begonnen met een handelsavondcursus. In 1914 werden de notulen voor het eerst ondertekend door E.A. Veen, dat zou daarna vele jaren gebeuren. Er werd een lezing gehouden door professor Volmer over het Taylor-systeem.

Voorzitter Laan stelde 50.000 gulden beschikbaar voor de oprichting van een ambachtsschool en voorts 10.000 gulden aan het departement voor de bevordering van het onderwijs aan de handelsdag- en avondschool. Vervolgens werd door de bemoeienis van het departement de Hogere Handelsschool opgericht. In 1917 trad voorzitter Laan af. Hij werd opgevolgd door K.C. Honig. A.H. Verkade werd secretaris. De Centrale Ambachtsschool werd in 1917 geopend, er waren dat eerste jaar 66 leerlingen. Voorts werd aandacht gevraagd voor de moeilijkheden met de levering van elektriciteit. De centrale in IJmuiden was overbelast en er liep slechts één kabel van Amsterdam-Noord naar Krommenie.

Bezuinigen

Een bespreking werd gewijd aan de voorgestelde vereniging van de Zaanse gemeenten. Het departement was daar niet vóór. Het argument daarvoor was dat de gemeente Zaandam na de samenvoeging eenvoudig het tot dusver onjuiste geldelijke beheer zou kunnen verdoezelen. Wel was het departement er voorstander van om Koog, Zaandijk en 't Kalf te verenigen, én om een deel van Wormer bij Wormerveer te voegen. In de daarop volgende jaren werden veelvuldig activiteiten ontwikkeld door de in 1922 ingestelde bezuinigingscommissie ter bestudering van de overheidsfinanciën, die als doelstelling had te komen tot een beter verantwoord financieel beleid. Aanvankelijk was het de bedoeling dat deze commissie onderzoek zou doen naar de mogelijkheden van overname van overheidsbedrijven door particuliere ondernemingen.

In 1925 bevorderde het departement dat in het provinciale wegenplan de nieuw aan te leggen provinciale weg niet langs de Nauernase Vaart werd geprojecteerd, maar langs de Zaangemeenten. Voorts werd geprotesteerd tegen het voornemen van de posterijen om het aantal bestellingen per dag terug te brengen tot drie. Enige jaren eerder werd de post nog vijf keer per dag besteld. In 1929 kwam het voorstel om voor de Zaan een Rivierschap in het leven te roepen. Geen enkele instantie had verantwoordelijkheid voor het beheer van de Zaan als scheepvaartroute. In verband met de verwachte hoge kosten werd het plan door het bestuur van het departement afgekeurd. Wel werd door het departement 17.000 gulden bijeen gebracht om de drempel in de doorvaart van een nieuwe tolvrije provinciale brug te verlagen. De provincie aanvaardde dit plan echter niet.

In de crisisjaren werd het voorstel gedaan ouderen te pensioneren. Dat mocht vooral niet bij een lagere leeftijd dan 60 jaar gebeuren, de ervaring van de oudere werknemers konden de bedrijven niet missen meende men. De PEN-centrale in IJmuiden werd 'de duurste van Europa' genoemd. In 1937 werd W. Bruynzeel voorzitter van het departement en E.A. Veen weer secretaris. Bestuursleden mochten nu slechts vier jaar aanblijven en waren daarna een jaar niet herkiesbaar. Een uitzondering werd gemaakt voor de voorzitter en de secretaris. Indien dat noodzakelijk werd geacht mochten zij acht jaar achtereen hun functie vervullen.

In de oorlog werd E.A. Veen voorzitter. Aan de orde kwam onder meer een rapport van de provincie over de verontreiniging van de oppervlaktewateren. In deze periode kwamen de lunchbijeenkomsten in gebruik. Gepleit werd voor de oprichting van een Medisch Opvoedkundig Centrum. Na de oorlog werd verwoed gediscussieerd over de mogelijke annexatie van Duits gebied, er werd zelfs een enquête over dit onderwerp gehouden.

Een hoogtepunt in de naoorlogse periode was de organisatie van de landelijke ledenvergadering op 6 en 7 juni 1979 in De Speeldoos in Zaandam. De vergadering werd opgeluisterd door een bezoek van prins Claus. Het onderwerp van de jaarvergadering was 'Onderneming en Besluitvorming'. Een van de inleiders was J. van Meer, lid van de raad van bestuur van Ahold.

J. Simons

Literatuur

  • mr. J. Bierens de Haan, Van Economische Tak tot Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, Haarlem;
  • mr. I.A. van Lanschot Hubrecht, Tweehonderd jaar geschiedenis van de maatschappij 1777-1977, Algemeen secretariaat.
  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/pages/maatschappij3.txt
  • Laatst gewijzigd: 2020/09/07 12:03
  • (Externe bewerking)