Sociale Zekerheid
Onder de sociale zekerheid wordt verstaan de door de wetgever gewaarborgde materiele bestaanszekerheid. De vele wetten waarin deze zekerheid geregeld is. kunnen onderverdeeld worden in de sociale verzekeringen (werknemersverzekeringen en volksverzekeringen, gefinancierd uit de opbrengst van door werkgevers en werknemers betaalde premies) en de sociale voorzieningen, die voor alle ingezetenen gelden en uit de algemene middelen (belastingopbrengsten) worden gefinancierd. Onnvikkeling Sinds 1814 bevat de Grondwet de bepaling dat het armbestuur een aanhoudende zorg der regering' is. In 1848 werd daaraan toegevoegd ien wordt door wet geregeld'. De Armenwet van 1854 bepaalde dat de overheid zich zoveel mogelijk moest onthouden van financiële steun. De toenmalige samenleving ging uit van elkaar helpende families, kinderen die hun bejaarde ouders onderhielden en kerken die hielpen bij financiële nood. De 'nachtwakerstaaf sprong slechts bij als de armoede tot volksopstand dreigde te leiden. In de tweede helft van de 19e eeuw ontstond een andere maatschappij. In Nederland zette de industrialisatie laat in, maar deze had dezelfde gevolgen als elders in Europa. Er ontstond een industrieproletariaat en de oude gemeenschappen raakten ontworteld. Als gevolg kwamen degenen die buiten het arbeidsproces geraakten in grote armoede te verkeren. Onder invloed van de opkomende vakbeweging en politieke partijen kwamen in Nederland aan het begin van de 20e eeuw de eerste sociale zekerheidswetten tot stand. Deze hadden in eerste aanleg het karakter van werknemersverzekeringen: werknemers in een bepaalde bedrijfstak waren zo verzekerd tegen (vooral) arbeidsongeschiktheid. In 1901 kwam de Ongevallenwet tot stand, gevolgd door de Armenwet in 1912. Omdat de opvatting was gegroeid dat de overheid niet aan de zijlijn kon blijven staan als het ging om de zorg voor de sociaal zwaksten werd de (gemeentelijke) overheid hierin een rol toebedeeld. Overigens had de gemeente alleen een rol als kerkelijke of particuliere liefdadigheidsinstellingen geen hulp boden. Een uitkering krachtens de Armenwet was geen recht, maar een gunst. In 1913 werd de Invaliditeitswet ingevoerd; hieronder vielen ook personen van 70 jaar en ouder. ln 1917 werd, als gevolg van de door de Eerste Wereldoorlog ontstane werkloosheid, het Werklozenbesluit van kracht. Dit besluit voorzag in subsidie van gemeente- en rijkswege op de werklozenkassen van de vakbeweging. Dit systeem van vrijwillige verzekering heeft stand gehouden tot in de Tweede Wereldoorlog. ln 1919 werd de Ouderdoms wet ingevoerd, een vrijwillige ouderdomsverzekering naast de verplichte verzekering via de Invaliditeitswet. In 1921 volgde herziening van de Ongevallenwet. ln 1923 werd de Land- en Tuinbouwongevallenwet ingevoerd en in 1930 volgde de Ziektewet. De Tweede Wereldoorlog bracht een stroomversnelling teweeg in de ontwikkeling van de sociale zekerheid. De verschrikkingen van de oorlog brachten de overtuiging dat het anders moest, dat er een nieuwe maatschappij moest worden gebouwd. Mede onder Engelse invloed (welfare-state) begon het Nederlandse oorlogskabinet in Londen aan de opbouw van een stelsel van sociale zekerheid. De Duitse bezetter in Nederland voerde in 1941 de Kinderbijslagwet in (dit was overigens gebaseerd op een initiatief uit 1937 van de toenmalige Minister van Sociale Zaken Romme) en het Ziekenfondsbesluit. In 1952 werd de Werkloosheidswet ingevoerd. De noodwet Ouderdomsvoorziening werd in 1947 en in 1957 vervangen door de Algemene Ouderdomswet (AOW). Deze wet bood eindelijk bestaanszekerheid aan al die bejaarden die zich niet van een toereikend (bedrijfs)pensioen hadden kunnen voorzien. In 1959 volgde de invoering van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW), een volksverzekering die bestaanszekerheid bood aan weduwen en wezen. De door de Duitse bezetter ingevoerde Kinderbijslagwet werd in 1963 vervangen door drie kinderbijslagwetten. Thans zijn deze samengevoegd tot één Algemene Kinderbijslagwet. Het uit 1941 daterende ziekenfondsbesluit werd in 1966 vervangen door de Ziekenfondswet, een verplichte verzekering tegen ziektekosten voor werknemers. In 1967 werden de ongevallen- en invaliditeitswetten ingetrokken en vervangen door de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO): een verzekering tegen loonderving als gevolg van langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid na een jaar Ziektewet. In 1968 werd de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ingevoerd, een volksverzekering voor bijzondere ziektekosten. Onder intrekking van het Buitengewoon besluit Werklozenzorg werd in 1965 de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) ingevoerd. Een voorziening, uit te voeren door de gemeenten in aansluiting op de uitkering ingevolg de Werkloosheidswet (WW). In 1965 werd de Algemene Bijstandswet (ABW) ingevoerd onder intrekking van de Armenwet uit 1912. Deze wet verplichtte de overheid (gemeente) te voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten van iedere Nederlander die in omstandigheden verkeerde die bijstandsverlening noodzakelijk maakte. Van de algemene Bijstandswet werden diverse Rijksgroepsregelingen afgeleid voor specifieke groepen bijstandsgerechtigden. Het bekendste voorbeeld is de Rijksgroepsregeling Werkloze Werknemers (RWW). De Algemene Bijstandswet werd gezien als sluitstuk van de sociale zekerheid in Nederland. Dat karakter werd onderstreept door de aanvullende werking die de ABW heeft. Zij kan pas worden toegepast als alle andere mogelijkheden uitgeput zijn. Het algemene karakter van de bijstandswet zorgde ervoor dat de wet werd gebruikt voor structurele financiering van zaken waarvoor de wet niet bedoeld leek. Zo werd het verblijf van bejaarden in bejaardenoorden in belangrijke mate gefinancierd door de ABW. Daaraan kwam pas een eind door de invoering van het bijdragebesluit in de Wet op de Bejaardenoorden (WBO) in 1985. Tot 1974 konden de uitkeringsbedragen in de ABW van gemeente tot gemeente verschillen. Daaraan kwam een eind toen het Besluit Landelijke Normering werd ingevoerd. De uitkeringsbedragen werden gekoppeld aan het wettelijk minimum 655 loon. Tevens werd bepaald dat uit deze uitkering alle noodzakelijke bestaanskosten' bestreden moesten worden. Het was toen niet meer mogelijk kleding, huisraad en dergelijke via extra bijstandsuitkeringen te betalen. In 1976 werd de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet ingevoerd, een volksverzekering tegen arbeidsongeschiktheid. Via deze wet werden ook zelfstandigen (na een jaar arbeidsongeschiktheid) verzekerd van een uitkering en konden huisvrouwen een beroep doen als het ging om voorzieningen die het behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid konden bevorderen. Onder invloed van de wereldwijde economische crisis als gevolg van de oliecrisis van 1973 werd door het eerste kabinet Van Agt in 1977 begonnen met een bezuinigingsbeleid, dat verstrekkende gevolgen had voor het stelsel van sociale zekerheid in Nederland. Al eerder waren pogingen gedaan het stelsel te herzien, met als reden dat het allemaal wat onoverzichtelijk was geworden, zowel voor de uitvoerders als de gebruikers. Het belangrijkste argument was nu dat het allemaal zuiniger moest. Deze beleidsvisie werd nog ondersteund door de massale werkloosheid die aan het eind van de jaren '70 ontstond en die druk legde op de collectieve uitgaven. De uitkeringsbedragen in de loonvervangende uitkeringen (zoals de WW en de WAO) werden drastisch verlaagd: van 80% van het laatst verdiende loon naar 70%. De koppeling tussen lonen en uitkeringen werd losgelaten, waardoor de minimum-uitkeringen niet meer in de pas liepen met de loonontwikkeling, hetgeen een gevoelige koopkrachtdaling voor uitkeringstrekkers betekende. Per 1 januari 1987 werd de Stelselherziening doorgevoerd, die een vereenvoudiging moest brengen in het stelsel van sociale zekerheid, maar zowel de uitvoeringsorganen als de gebruikers concludeerden al snel dat de zaken er alleen maar ingewikkeld op geworden waren. Wat hield deze Stelselherziening in? Er werd uitvoering gegeven aan de EG-richtlijn, met betrekking tot individualisering van het uitkeringsrecht, hoewel dat voor de bijstandsuitkeringen niet inhield dat ieder individu een alleenstaandenuitkering kreeg. De WW werd drastisch herzien. Als gevolg daarvan werd de WWV gesloten voor nieuwe aanvragen. Om iedereeen een uitkering op tenminste het minimum-niveau te garanderen werd de Toeslagenwet (TW) ingevoerd en werd tegelijkertijd de minimumdagloonregeling afgeschaft. Deze laatste regeling had voorzien in een zodanige optrekking van de uitkeringsgrondslag dat bij een uitkering van 7007:.` van die grondslag toch het minimumloon-niveau gehaald werd. Er werden scherpere (her)keuringseisen geformuleerd voor toepassing van de WAO: voortaan zou een arbeidsongeschikte alleen voor het deel dat hij arbeidsongeschikt werd geacht een WAO-uitkering krijgen, voor het deel dat hij niet arbeidsongeschikt werd geacht volgde een werkloosheidsuitkering. Voor de langdurig werklozen van 50 jaar en ouder en de vroeg-gehandicapten werd de Wet lnkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze Werknemers (IOAW) ingevoerd, uitte voeren door de gemeentelijke sociale diensten. Voor de zelfstandigen werd een soortgelijke regeling ingevoerd per l juli 1987. De IOAW en IOAZ lijken sterk op de ABW, maar in tegenstelling tot de Algemene Bijstandswet hoeft de IOAW of IOAZ-aanvrager niet eerst zijn/haar spaargeld aan te spreken, voordat een beroep op de wet wordt gedaan. Hoewel de regering na de Stelselherziening rust beloofde, is in het kader van de sanering van de ziektekostenverzekeringen de wijze van afdracht van ziekenfondspremie op de helling gezet. 656 Sporprenr mn Albert Hahn (18771918) uit 1913. De conversatie russen de lieren luidt blij'kens het bijschrifr: sociale zekerheid - socialisme Um oeringsm'gaiieii. De sociale zekerheidswetgeving wordt uitgevoerd door; - De Sociale Verzekeringsbanken (met daarin vanaf 1988 opgenomen Raden van Arbeid) die de Algemene Ouderdomswet (AOW). de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) en de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) uitvoeren. De eerste twee wetten zijn volksverzekeringen. waarvoor ieder premie betaalt. de laatste wet wordt sinds kort gefinancierd uit de algemene middelen. - De bedrijfsvereni gingen (waarvan iets meer dan de helft de administratie laat verzorgen door de Gemeenschappelijke Administratiekantoren. GAK) voeren de Werkloosheidswet (WW). de Ziektewet (ZW). de Toeslagenwet (TW) en de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) uit. Dit zijn werknemersverzekeringen die worden gefinancierd uit premies. - De ziekenfondsen voeren de Ziekenfondswet (ZFW) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) uit. Deze wetten worden gefinancierd door premies. - De Gemeentelijke Sociale Diensten voeren de Algemene Bijstandswet (ABW) uit (waarvan afgeleid de Rijksgroepsregeling Werkloze Werknemers (RWW) en het Bijstandsbesluit Zelfstandigen (BZ), de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV). de wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ) en het bijdragebesluit van de Wet op de bejaardenoorden (WBO). Deze wetten zijn sociale voorzieningen en worden gefinancierd uit de algemene middelen (belastingen). Zaanstreek Het voert hier te ver om de ontwikkelingen van alle sociale diensten in de Zaanstreek te beschrijven. De ontwikkeling in de voormali ge gemeente Zaandam kan als illustratief gelden. Volgens hetjaarverslag 1913 van het Burgerlijk Armbestuur (tevens College van Regenten en Regentessen van het Stads Wees- en Armenhuis te Zaandam) werden in dat jaar 448 personen bedeeld`.I waaronder 277 lidmaten van een kerk. In totaal was daarmee een bedrag van f 25.918.50 gemoeid. In 1932 werd (het was inmiddels crisistijd) al f 454.905.38 uitgekeerd aan 'bedeelden' en (langdurig) werklozen. Alle aanvragen om steun' door werklozen werden in 1934 door de Commissie tot Steun aan Werklozen behandeld. Werklozen moesten twee keer per dag 'stempelen` om te laten zien dat zij niet werkten. ln 1939 werd het Burgerlijk Armbestuur vervangen door de Gemeentelijke lnstelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon . Deze instelling ging. evenals de werklozenzorg, in het oorlogsjaar 1941 op in de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken. Naast de Armenwet ging de Dienst vanaf 1945 de overbruggingsregeling en de Wachtgeldregeling voor werklozen uitvoeren. Daaraan kwam in 1952 een eind toen de Werkloosheidswet (WW) werd ingevoerd (uit te voeren door de bedrijfsverenigingen). Voor de langdurig werklozen voert de Dienst de Sociale Voorziening uit. Om het uitvoeringsbeleid onderling af te stemmen werd vanaf 1951 door de tien Zaangemeenten regelmati g overlegd. In 1964 werd de Dienst voor Sociale Zaken te Zaandam omgedoopt in Gemeentelijke Sociale Dienst Zaandam. Tien jaar later, per l januari 1974 was de samenvoeging tot Zaanstad een feit. Als gevolg vormden alle afzonderlijke sociale diensten de nieuwe Gemeentelijk Sociale Dienst (GSD) Zaanstad. Aanvankelijk behield elke voormalige gemeente een wijkkantoor' ln 1978 werd dit gereduceerd tot drie: `Noord` in Krommenie`. Midden' in Koog aan de Zaan en 'Zuid` in Zaandam. Vanaf februari 1991 is de dienst gevestigd in een kantoor op het Ebbehout te Zaandam. De huidige dienst houdt zich bezig met de onder Uitvoeringsorganen' genoemde wetten. J. A. Fris Bronnen: Jaarverslag van de Dienst Sociale Zaken en Maatschappelijk Hulpbetoon, Deel 1; Jaarverslag van Het Burgerlijk Armbestuur 1913; Notulenboek van de Commissie tot Steun aan Werkloozen 1918-1930; 19341936; Jaarverslagen van de gemeentelijke Instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon 1939. 1942; Sociale Zekerheid tot welke prijs? De kleine Gids voor de Nederlandse Sociale Zekerheid 1988; Arbeidswetgeving; Arbeidsrecht; Encyclopedie van de sociale dienstverlening; Kluwer losbladige uitgaven wetteksten.