boerderij

Aanduiding voor het boerenbedrijf, bestaande uit de landerijen, het vee en de bedrijfsgebouwen. Het soort bedrijf, veeteelt, akkerbouw of gemengd bedrijf, werd in grote lijnen bepaald door een aantal factoren. Zie daarvoor ook onder Boerenbedrijfplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBoerenbedrijf

Primaire bron van bestaan, in de Zaanstreek van oudsher beoefend. De belangrijkste landbouwtak in de Zaanstreek was en is de veehouderij; daarnaast worden op bescheidener schaal Akkerbouw en Tuinbouw bedreven. Een bijzondere, met name in Oostzaan zeer belangrijke, agrarische sector was de pluimveehouderij. Het in de onmiddellijke omgeving gelegen agrarische gebied van de Wijde Wormer is hier buiten beschouwing gelaten.
. Een boerderij heeft altijd een relatie tot de omringende natuurlijke of ontwikkelde omgeving. De grondsoort, de hoogteligging en ook de vervoersmogelijkheden over de weg of over het water waren in belangrijke mate bepalend. Voor de Zaanstreek waren er weinig andere mogelijkheden dan varen. De bedrijven in de Zaanstreek waren meestal gelegen op bijbehorende grondkavels. Door de omschakeling van een agrarische samenleving, met name in de aan de Zaan gelegen dorpen, naar een industriële maatschappij (vanaf het einde van de 16e eeuw), hadden de agrarische activiteiten in de Zaanstreek toenemend plaats in de '“buitendorpen' Assendelft, Jisp, Wormer, Krommeniedijk, Westzaan en Oostzaan. In de Zaandorpen werd door de steeds verdergaande vermindering van de landbouwgrond de veeteelt van steeds minder betekenis; ze diende voomamelijk voor de productie van de lokale dagelijkse melkbehoefte.

Producten

Het karakter van de boerderijen werd mede bepaald door de geografische ligging. Boeren uit Oostzaan en het zuidelijk deel van Westzaan brachten dagelijks hun melk per boot over het IJ naar Amsterdam. In de dorpen Assendelft, het noordelijk deel van Westzaan, Krommenie en Krommeniedijk, die te ver van Amsterdam verwijderd lagen, werd vooral boter en kaas gemaakt. Wormer, Jisp en het noordelijk deel van Oostzaan leverden aanvankelijk melk aan de beschuitbakkerij en waren in latere tijden vooral op Purmerend gericht.

Vanaf het einde der 19e eeuw deden zich belangrijke wijzigingen in het boerenbedrijf voor. De droogmaking van het IJ (1872) had een uitbreiding van de landbouwgrond tot gevolg, terwijl het van oudsher op veeteelt ingestelde Zaanse boerenbedrijf nu ook met akkerbouw te maken kreeg. Aan het einde van de 19e eeuw ontstonden in de Zaanstreek de kaas- en zuivelfabrieken, met als gevolg dat de boeren alleen nog melk hoefden te produceren. Alle werkzaamheden en ruimten die met het zuivelen samenhingen verdwenen uit de boerderijen.

Schaalvergroting

Na de Tweede Wereldoorlog volgden nieuwe grote veranderingen voor de (Zaanse) agrarische sector, de schaalvergroting. Het melken, voeren en uitmesten werd meer en meer gemechaniseerd. Door de intensieve veehouderij met de hogere veebezetting, nam het gebruik van kracht- en ruwvoer toe. De koeien verblijven daarbij in ligboxenstallen, waar ze tijdens het melken krachtvoer toegediend krijgen.

Het gebouw

De boerderij als gebouw was en is de afspiegeling van de activiteiten op het bedrijf. Veranderingen in de bouw van boerderijen traden dan ook meestal op bij wijzigingen en aanpassingen van die activiteiten. Dit waren, vooral in het verleden, langzaam verlopende processen. De belangrijkste functies van het boerenhuis waren: het stallen van vee, het opslaan van de (hooi)oogst, het verwerken van de producten en de bewoning door de boer en zijn gezin.

Boerderijvormen

In de Zaanstreek zijn in de loop der eeuwen verschillende boerderijvormen in gebruik geweest. In de boerderijen werd het vee lange tijd gestald met de koppen naar de buitenwand gericht: het Friese staltype. Sinds het begin van de 20e eeuw werden sommige stolpboerderijen omgevormd tot een Hollandse stal, waarbij de koeien met de koppen naar de voergang werden gestald.

De stolploze boerderij of het langhuis

Vanaf het begin van de jaartelling - en wellicht ook al daarvoor - werd dit boerderijtype alom in Noordwest-Europa gebouwd. Ze zijn bekend uit de opgravingen die ook in de Zaanstreek zijn uitgevoerd (Assendelft, zie: Archeologieplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigArcheologie

Bestudering en reconstructie van de bewoningsgeschiedenis in de ruimste zin, aan de hand van in de bodem aangetroffen sporen van menselijke activiteiten. In de Zaanstreek heeft de archeologie door opgravingen bij Assendelft en door de bestudering van het daar gevonden materiaal aangetoond dat het gebied reeds 600 jaar voor Christus bewoond was.
). Oorspronkelijk woonde het boerengezin in dezelfde ruimte als waarin het vee was gestald. De behuizingen werden gebouwd van materialen die in de naaste omgeving worden aangetroffen: rondhout, takken, riet, leem. Ze waren niet duurzaam, iedere generatie moest een nieuwe boerderij oprichten. Soms werd een gebied gedurende een langere periode verlaten, omdat de grond was uitgeput of te drassig werd. De oogst werd apart op het erf opgetast. Er was geen zolder in de huizen en men stookte in open vuurkuilen in de vloer.

De stolploze boerderij heeft een lang bestaan gekend. Aan het principe woon/stalhuis werd weinig veranderd. Na 1300 werd de hooiberg erachter (tegenaan of los) geplaatst en na 1600 werd deze met planken betimmerd of, sinds het einde van de 18e eeuw, soms met dakpannen bekleed. Uiteraard werden in de loop der jaren constructieve en gebruiksverbeteringen aangebracht. Eén van de laatste langhuisvormen was in 1961 nog in Zaandam aan de Gouw aanwezig. Met name in Oostzaan en Assendelft bestaat nog een aantal (verbeterde) boerderijen van dit type. Over het algemeen is daarbij de woonfunctie verdwenen.

De langhuísstolp

Bij deze boerderijen zijn het stolpvormige bedrijfsgedeelte en het woongedeelte herkenbaar, maar tot één gebouw verenigd. Ze ontstonden, evenals elders, in de 16e eeuw als gevolg van de opkomst van de oogstschuren bij de gewone boerderijen. De grootste aantallen ervan werden in het zuidelijk deel van Noord-Holland aangetroffen; in de Zaanstreek vooral ten westen van de Zaan en dan met name in Assendelft en Westzaan, als gevolg van het feit dat in deze plaatsen kaas werd gemaakt.

Er waren in deze boerderijen twee staltypen: de vroegste met een dwarsstal (overeenkomstig de Westfriese stolp) en het andere type met de langsstal en korte regel. Het verschil met de West-Friese en de Noord-Hollandse stolp was ook het ontbreken van de hoge darsdeuren. In de Zaanstreek waren deze inrijdeuren overbodig omdat het vervoer van en naar de boerderij hoofdzakelijk over het water plaats vond. Toen in de 19e eeuw de rijwegen verbeterden werden deze boerderijen en ook de stolpboerderijen vaak alsnog voorzien van hoge inrijdeuren. Er is nu nog een aantal van deze boerderijen (gebouwd in latere perioden) aanwezig.

De Noordhollandse stolp

Dit boerderijtype ontstond in de droogmakerijen in het begin van de 17e eeuw en verspreidde zich van daaruit over de gehele provincie ten noorden van het IJ. Pas aan het einde van die eeuw verschenen ze in de Zaanstreek, hoofdzakelijk ter vervanging van de oudere boerderijgebouwen. Deze boerderijvorm is in hoofdzaak in de 19e eeuw in de Zaanstreek gebouwd. De vroegste zijn nog als vaarboerderij uitgevoerd, de later gebouwde kregen ook inrijdeuren. Bij deze boerderij zijn alle functies onder één stolpvormig dak ondergebracht, rondom het centrale vierkant of de hooiberging.

Hoewel er enkele waren met een rieten dak, werden de Zaanse stolpen over het algemeen voorzien van een minder steil pannendak, waaronder geheel of gedeeltelijk een gepotdekseld dakbeschot was aangebracht. Oorspronkelijk werden deze boerderijen geheel van hout gebouwd, vervolgens met stenen gevels voor het woongedeelte, of rondom steen. In de boerderijen waarin werd gezuiveld bevond zich een melkkelder, die na de komst van de kaasfabrieken werd weggewerkt, resp. niet meer werd gemaakt.

Enkele boerderijen van dit type werden ook aan de einden van paden aangetroffen en in de bebouwing langs de dijken (Zuiddijk). Bij de boerderijen aan de dijk was de veestalling beneden, de inrit en de woonruimte waren op de hoogte van de kruin van de dijk gelegen. Het vierkant was dan twee verdiepingen hoog. Het uiterlijk van de stolpboerderijen, zoals de vorm van de ramen en deuren en de schoorstenen en de inrichting van de woonruimten, paste zich in de verschillende perioden aan aan de algemeen heersende bouwstijl.

De ombouwde vier-roeden hooiberg

De hooibergen die aan maximaal drie zijden een aanbouw hadden, kwamen verspreid voor in de provincie, in de Zaanstreek merendeels in Oostzaan, Wormer en Jisp, en soms aan de paden in de Zaandorpen. In één van de aanluivingen was meestal de woonruimte ondergebracht, in de overige de stalruimte(n). De niet van een aanbouw voorziene zijde van de 'berg' was aan de kant van de vaarsloot gelegen. In dit type boerderij (`keuterij') werd het vee voornamelijk gehouden voor enige veefokkerij en melkproductie. Daarnaast bedreven deze boeren ook de vetweiderij.

De pad-boerderij

Typisch voor de Zaandorpen waren de boerenbedrijfjes aan de paden. Ze bestonden over het algemeen uit apart gebouwde stalruimte(n), hooiberg en woonhuis. Meestal waren dit kleine bedrijfjes waarvan de boer zijn melk uitventte in de naaste omgeving of later aan een kaas-of zuivelfabriek. Het waren vooral de 19e-eeuwse bedrijven die dankzij de bevolkingstoename een reden van bestaan hadden. Naarmate de uitbreiding van de dorpen meer land van deze boeren in beslag nam en de voorschriften op hygiënisch gebied strenger werden, verdwenen ze, vooral na de Tweede Wereldoorlog.

Akkerbouwbedrijven

Een voor de Zaanstreek geheel nieuwe bedrijfsvorm ontstond toen omstreeks 1872 de IJ-polders door droogmaking waren gevormd. De hier geheel op akkerbouw en de stalling van veel paarden ingerichte boerderijen bezitten grote oogstschuren en dorsruimten. Het woongedeelte is meestal, overeenkomstig de langhuisstolpen, uitgebouwd of geheel los van het schuurgedeelte gehouden. Deze bedrijven staan in de Zaandammer, Westzaner en Nauernase polders en eveneens in de polders aan de overzijde van het nieuw-gegraven Noordzeekanaal.

Moderne boerderijvormen

De meest moderne boerderijen zijn gericht op arbeidsbesparing en produktieverhoging (schaalvergroting). De experimentele 'loopsta1` werd na 1960 gevolgd door de “'ligboxenstal`. Het vee kan hierin los rondlopen, terwijl langs de wanden ligboxen zijn aangebracht. Het voederen en het melken vindt plaats in de gemechaniseerde en geautomatiseerde doorloopmelkstal. De melk wordt verzameld in koeltanks. De veranderingen ten aanzien van de bedrijfsvoering zijn hierbij zo essentieel, dat deze niet meer in bestaande traditionele bedrijven kunnen worden ingebouwd. Daarmee is een einde gekomen aan het eeuwenoude systeem van herinrichting en aanpassing van oude bestaande boerderijtypen.

S. de Jong.

Literatuur: L. Brandts Buys, De Landelijke Bouwkunst in Hollands Noorderkwartier, Arnhem, 1974; Stichting Historisch Boerderij-onderzoek, Boerderijen bekijken, Arnhem, 1985; S. de Jong/J. Schipper, Gebouwd in de Zaanstreek, Wormerveer, 1987.

  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/pages/boerderij.txt
  • Laatst gewijzigd: 2020/09/07 12:07
  • (Externe bewerking)