Moddermolen
Het dichtslibben van waterwegen - met name Voor- en Achterzaan - vormt voor de Zaanstreek een voortdurend probleem. Hoewel tegenwoordig de technische middelen voorhanden zijn om de vaarwegen op diepte te houden, is de toepassing ervan dermate kostbaar dat de verschillende overheden de verantwoordelijkheid voor het tijdig baggeren zolang mogelijk proberen te ontlopen. Daarbij is de vraag van belang in welke mate de Zaan van nationale dan wel van overwegend regionale betekenis is, met andere woorden: uit welke middelen het baggeren dient te worden gefinancierd.
Ook in voorgaande eeuwen werd de scheepvaart steeds min of meer belemmerd door ondiepten en waren baggerwerken noodzakelijk, al hadden de schepen nog geen grote diepgang. Vooral de Voorzaan slibde geregeld dicht. Tot in de 18e eeuw werd veelvuldig met de beugel gebaggerd. Tot Oost- en Westzaandam in 1756 voor gezamenlijke rekening een door paarden aangedreven moddermolen kochten. Dit moet een van de eerste mechanische baggerwerktuigen zijn geweest.
De bagger werd zowel op het Kerkeland (bij de Hogendijk) gestort als (na droging) gebruikt ter verbreding van de bestaande dijken. In 1739 werden 500 schuiten met modder naar het Kerkeland gevaren. Maar door de hoge kosten werd het mechanisch baggeren in 1746 beƫindigd. Sindsdien werd weer uitsluitend met de beugel gebaggerd, tot in de 20e eeuw machinale middelen ter beschikking kwamen.