Maatschappij van Moederlijke Liefdadigheid
De Maatschappij van Moederlijke Liefdadigheid in Zaandijk werd opgericht op 24 juni 1839. Initiatiefnemer was het departement Koog-Zaandijk van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Dit departement benoemde in de vergadering van 30 mei 1838 een commissie om zowel in Koog als in Zaandijk een Maatschappij van Moederlijke Liefdadigheid op te richten, zoals die ook in andere plaatsen actief was. Tot commissieleden werden benoemd: ds. A.J. Berkhout en Simon Dekker Pz. namens het bestuur, Dirk Donker en Jan Spekham Duijvis namens de algemene commissie, en Jacobus Kerbert en Cornelis Kuijper namens de leden.
In de vergadering van 16 februari 1839 deed de commissie verslag. De voorlopige intekening had een bedrag van fl. 255,00 opgebracht en dit was voldoende om verder te gaan met de plannen. De ledenvergadering van het Nut machtigde de commissieleden om in gesprek te gaan met de bestuurders van Koog en Zaandijk. Op verzoek van de burgemeesters van de beide dorpen kregen de maatschappijen eenzelfde reglement.
Het reglement van Zaandijk werd goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 25 september 1839. In hun toelichting schreven de Gedeputeerde Staten dat er geen verandering was aangebracht in artikel 17 van het reglement: ook kraamvrouwen die door de armenbesturen werden bedeeld, kwamen in aanmerking voor ondersteuning door de Maatschappij van Moederlijke Liefdadigheid wanneer dit mogelijk was en de ondersteuning door de armenbesturen ontoereikend was.
Later, in 1840, zond de Maatschappij tot Nut van’t Algemeen het reglement toe aan de bestuurders van het Nutsdepartement in Lobith. Deze hadden om inlichtingen gevraagd met het oog op de oprichting van een Maatschappij van MoederlijkeLiefdadigheid in hun woonplaats.
De Maatschappijen van Moederlijke Liefdadigheid werden opgericht naar het voorbeeld van de Franse Société Maternelle en werkten geheel onafhankelijk van elkaar. Ze hadden tot doel het helpen van behoeftige kraamvrouwen (vrouwen die net bevallen waren), die niet in staat waren om zelf in het nodige te voorzien. Daarom sprak men in Zaandijk ook wel over het kraamvrouwenfonds. Men wilde, 'wanneer in de schamele hut de armoede wel het meest drukt', 'het leed verzachten en het lot verbeteren'.
Met het oog op haar werkzaamheden verdeelde de Maatschappij van Moederlijke Liefdadigheid in Zaandijk het dorp in vijf wijken. De kraamvrouwen kregen linnengoed, kleding, voedsel, turf en een bijdrage voor verloskundige hulp ingeval de kraamvrouw niet door de verloskundige van Zaandijk geholpen werd. De hulp was beschikbaar vanaf het tweede kind, later vanaf het derde kind. Was er behoefte aan ‘voedsel, versterking, of brandstoffen’, dan kon er ook hulp komen voor het eerste kind. Ongehuwde vrouwen kwamen niet in aanmerking voor hulp, noch gezinnen waarvan de kinderen niet gevaccineerd waren tegen het koepokvirus. Over de periode 1839-1889 werden in totaal 670 kraamvrouwen bedeeld. De uitgaven over deze periode bedroegen fl. 8947,56 en een halve cent.
Het bestuur van de Maatschappij van Moederlijke Liefdadigheid bestond uit vijf leden. Bij de oprichting in 1839 waren dit Grietje Donker-van Gelder, voorzitster; Aafje Couwenhoven-Couwenhoven, vice-voorzitster; Maartje Kuyper-Vis, schrijfster; Grietje Vis-Breet, penningmeesteresse; en Aagje Mulder-Brandenburg, magazijnmeesteresse. De bestuursleden hielden iedere tweede maandag van de maand zitting in de regentenkamer van het algemeen weeshuis te Zaandijk.
Het laatste bestuur werd gevormd door T.A. Vis-Honig, voorzitster, C.E.Honig-de Jager en A. IJkel-de Bruyn, penningmeesteres. Zij besloten tot opheffing van de Maatschappij van Moederlijke Liefdadigheid in Zaandijk onder invloed van de ‘zo zeer ten gunste gewijzigde sociale omstandigheden’, waardoor de vereniging overbodig was geworden.
De precieze datum van opheffing is niet duidelijk. Het laatste kasboek (inventarisnummer 27) loopt door tot en met 26 maart 1954, maar het jaaroverzicht 1953-1954 is niet meer opgemaakt. In de lijst van aanvragen om hulp (inventarisnummer 10) is nog een notitie te vinden over hulp aan een kraamvrouw in mei 1954. Toen mevrouw C.E. Honig-de Jager het archief begin 1955 overdroeg aan de ZOV, de Vereniging tot instandhouding en uitbreiding van de Zaanlandse oudheidkundige verzameling Jacob Honig Janszoon junior, was het kraamvrouwenfonds inmiddels opgeheven.
Het geld dat nog in kas was, lijkt te zijn verdeeld over een aantal sociale organisaties: de diaconie van de Nederlands Hervormde gemeente te Zaandijk, de diaconie van de Doopsgezinde gemeente te Koog aan de Zaan, het Witte Kruis te Zaandijk, het Koningin Wilhelminafonds (afdeling Zaandijk) en de Vereniging Vacantie Kolonies te Zaandijk.
Bron : Gemeentearchief Zaanstad