Smederij
Ambacht waarbij metaal verhit wordt en vervolgens met behulp van een hamer of een pers in gewenste vorm wordt gebracht. In de 17e en 18e eeuw waren in de Zaanstreek relatief veel smederijen aanwezig, als toeleveringsbedrijf voor andere bedrijfstakken (met name scheepsbouw). Over de smederij is weinig bekend. Vast staat dat het ambacht reeds oud is, maar relatief laat in de Lage Landen werd geïntroduceerd. Aan het begin van de jaartelling was het bezit van metalen goederen nog een teken van grote rijkdom, juist omdat deze van elders moesten worden aangevoerd. De grondstoffen voor smederij (metalen, ertsen, kolen) waren in westelijk Nederland niet voorradig. Het begin van de smederij in de Zaanstreek is niet exact te dateren. Mogelijk heeft de wapenbehoefte tijdens de Spaanse tijd hier de eerste smederijen doen ontstaan.
Na de Spaanse tijd ontwikkelde de smederij zich snel, maar niet duidelijk is of dat vanuit de reeds bestaande vakkennis in de streek gebeurde, danwel dat nieuwe smeden zich hier vestigden. Behalve de gewone dorpssmederijen, kwamen er als toeleveringsbedrijf van de scheepsbouw gespecialiseerde smederijen, zoals ankersmederijen, kettingsmederijen en spijkersmederijen. Inzicht in de omvang van deze sectoren ontbreekt.
Als ander specialisme kan de kopersmederij worden genoemd. In witpapiermolens kon (door het risico van roestvlekken in het papier) niet met ijzer gewerkt worden), de metalen materialen in deze molens moesten van koper zijn. De vakkennis werd van vader op zoon overgedragen en nooit vastgelegd. Smederijen waren niet overal welkom. In 1710 werd te Westzaandam bepaald dat smederijen zich uitsluitend mochten vestigen met toestemming van de schout. In veel padreglementen was een bepaling opgenomen die smederiien moest weren. Desondanks was het aantal der smederijen groot. In 1731 werden te Oostzaandam acht smederijen geteld op een bevolking van 6200 personen (een smederij per 775 inwoners). Naar schatting Waren er in de gehele Zaanstreek toen 30 smederijen. Bij de beroepstelling van 1811 Waren er in de Zaanstreek 50 metaalbewerkers van 21 jaar of ouder. Van hen woonden er 27 in Zaandam. 6 in Koog, 4 in Krommenie en Wormerveer, 2 in Assendelft, Wormer en Zaandijk, en 1 in Westzaan, Jisp en Oostzaan.
Een telling uit 1801 toont aan dat de Zaanse smederij belangrijker was dan in het omringende gebied: in Noord-Holland boven het IJ waren vier van de vijf geregistreerde grof- en kleinsmederijen in de Zaanstreek gevestigd, daaronder bevond zich de enige ankersmederij van het Noorderkwartier. In 1847 waren er 24 smederijen in de Zaanstreek in bedrijf; in 1889 was dat aantal toegenomen tot in ieder geval 46 (te Zaandam 27; in Koog, Wormerveer en Krommenie elk 4; in Oostzaan 3; in Westzaan en Zaandijk elk 2; overige dorpen onbekend).
In 1920, toen de mode huizen en fabriekspanden met gesmeed sierwerk te verfraaien al achter de rug was, waren er in zes Zaandorpen nog steeds 42 smederijen werkzaam: te Zaandam 19; te Wormerveer 6: te Koog en Zaandijk elk 5; te Westzaan 4 en te Krommenie 3. Nadien zou het aantal smederijen snel dalen. In 1958 waren er nog elf smederijen werkzaam (2 te Krommenie, Westzaan en Assendelft; 1 te Zaandam, Koog, Zaandijk, Wormerveer en Wormer).
In 1990 waren er nog zes Zaanse smederijen. Zie ook: Economische geschiedenis geschiedenis 2.5.6.