Accijns
Belasting op levens en genotsmiddelen, geheven dadelijk bij de vervaardiging of bij de verhandeling. Als zodanig nog steeds als rijksbelasting gebruikelijk. Accijnzen konden vroeger, al in de 17e eeuw, ook verzwaard worden door opcenten, verhogingen van het oorspronkelijke bedrag der rijksbelasting met een bepaald percentage, ten bate van de provincie, de banne of de gemeente, of ter tijdelijke vermeerdering van de staatsinkomsten.
De Zaanse dorpsbesturen maakten veel gebruik van het recht op opcenten De inkomsten van de dorpen werden globaal gevormd door prikschot, een belasting op onroerend goed, speciale heffingen voor bijzondere doelen, tollen en de hier genoemde opcenten. Als voorbeeld vermelden we dat de Zaanse dorpen in 1795 opcenten hieven over de accijnzen op wijn, bier, turf en meel, alsmede over het schoorsteengeld en over de transportkosten bij verkoop van onroerend goed. De inkwartiering van de Franse troepen in Westzaandam werd uit de opcenten betaald. In 1817 was Zaandam voor meer dan negentig procent afhankelijk van de inkomsten uit indirecte belastingen, circa ƒ 37.500, slechts ƒ 2599 was uit directe belastingen en andere bronnen afkomstig.
Plaatselijke indirecte belastingen werden in volgorde van belang, geheven op het gemaal (d.w.z het malen van granen), het bestiaal (vlees), alcoholische dranken (exclusief wijn en bier), turf, en wijn. De accijns op turf gold alleen voor haardbrand, turf voor industriële doeleinden was vrij van accijns. In 1822 werd een reglement op de heffing van stedelijke accijnzen te Zaandam vastgesteld.
Ieder die goederen naar de stad bracht, werd verplicht “aan het kantoor der Stedelijke accijnzen te declareren, de kwantiteiten en kwaliteiten die zij invoeren, daarvan de rechten te betalen of te verzekeren, terwijl de telling, weging of meting der goederen zal moeten geschieden dadelijk en alvorens de zelve de stad mogen worden ingevoerd”. Wie goederen naar de Zaanstreek bracht, moest dus eerst de hoeveelheid melden en werd belast. Accijnsheffing, dan wel de heffing van opcenten daarop, kon daarmee een handels-politiek middel zijn om de eigen markt te beschermen, als een vroeg voorbeeld hiervan dient het afsluiten van de Amsterdamse markt voor het beschuit uit Wormer en Jisp (zie Beschuitbakken). In het reglement van 1822 werden nauwkeurig de vaar- en landwegen aangegeven waarlangs goederen mochten worden ingevoerd. Aangezien de aanvoer van goederen grotendeels over het water geschiedde waren al eerder bij de sluizen in Zaandam twee accijnshuisjes geplaatst, waar de aangifte van aanvoer werd gecontroleerd.
Betrof het feitelijke doorvoer, dan kon men de betaalde accijns na het vervullen van een aantal formaliteiten terugkrijgen. Zo was het land tot ver in de 19e eeuw belastingtechnisch verdeeld in een aantal 'staatjes', elk met een eigen stelsel van belastingheffing. Dit belemmerde de handel en werkte smokkelarij tussen steden en dorpen onderling in de hand. In de Zaanstreek bleef dit laatste overigens beperkt, de boetes op ontduiking van de accijnzen waren hoog. Met de wijziging van de Gemeentewet in 1865 werd het plaatselijke accijnzen-stelsel afgeschaft, nog twee jaar daarvoor verhoogde Zaandam de plaatselijke accijns op wijn, gedistilleerd en vlees, ten behoeve van scholenbouw. Zie ook Belasting
Literatuur: Woordenboek der Nederlandsche taal Den Haag, 1882-1910, Zaandam 150 jaar stad