Lijmkokerij
Vroegere tak van nijverheid in de Zaanstreek, vooral in Oost- en Westzaandam bedreven. Loosjes vermeldde bijvoorbeeld in 1794: 'Benevens het gebruik der Moolens zijn er nog verscheie Fabrieke' en noemt daarbij dan 'lijmmakerijen, die gelijkelijk en de Arbeidsman en de Koopman geduurige bezigheid en bestaan verschaffen'.
De Zaanse lijmmakerij was in hoge mate verbonden met de Walvisvaart. De fabricage van lijm is daardoor enigszins te vergelijken met bijvoorbeeld de Traankokerij of de Baardsnijderij. Men kookte in schuren de walvisbeenderen, nadat deze een voorbehandeling hadden ondergaan. De beenderen bevatten het lijmvormende osseïne. Na indampen van het kooknat, ontstond een gelatineuze massa, die in plakken werd gesneden en daarna verkocht. Door verwarming van deze plakken smolt de massa en verkreeg men een sterk hechtende lijm.
De lijmkokerijen verspreidden een 'warsige' stank en werden, blijkens verschillende padreglementen, zoveel mogelijk uit de bebouwde kommen geweerd. Zo vermeldde bijvoorbeeld het reglement van het Stikkelspad en -ven in Westzaandam: '…sullen de Eygenaars in 't geheel opgemelde Ven niet vermogen te zette Enige Liemkookerije. Stijfselmaakerije enz.'