Dit is een oude revisie van het document!


Onder een arbeidsplaats wordt verstaan: een betaalde functie waarin meer dan 15 uur per week wordt gewerkt. De bedrijfsgrootte wordt (_ althans hier) bepaald door het aantal arbeidsplaatsen dat een bedrijf biedt. De werkgelegenheid wordt gevormd door het totaal aantal arbeidsplaatsen. Door optelling van het aantal arbeidsplaatsen binnen economische sectoren is inzicht te krijgen in de Werkgelegenheid die de verschillende bedrijfstakken door de eeuwen heen boden en thans bieden.

Algemene inleiding

De Zaanstreek was door de vroege industriële ontwikkeling reeds vanaf het begin van de 16e eeuw een gebied dat veel arbeidsplaatsen bood (zie ook: Economische geschiedenis). Vóór die tijd was het gebied vooral afhankelijk van de (extensieve) agrarische bedrijvigheid en was er zelfs sprake van bevolkingsafname. Vooral in de 17e en 18e eeuw leidde de economische bloeiperiode tot een instroom van nieuwe arbeiders en daarmee tot een groei van de bevolking (zie: Bewoningsgeschiedenisplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBewoningsgeschiedenis

Bodemvondsten hebben aangetoond dat de Zaanstreek reeds vóór het begin van de jaartelling bewoners had. De oudste sporen daarvan zijn in 1975 aangetroffen in het westelijk deel van de Assendelver polders, de daar tot nu toe gevonden vroegste bewoning dateert van omstreeks 600 jaar v.Chr. Zie:
). Vanaf het einde van de 18e eeuw daalde het aantal arbeidsplaatsen snel. De crisis, waarmee heel Nederland te maken kreeg, duurde in de Zaanstreek langer voort dan elders. Pas tegen het einde van de 19e eeuw groeide het aantal arbeidsplaatsen weer.

Nadien was lange tijd sprake van snelle groei. Opnieuw stimuleerde de werkgelegenheid in de Zaanstreek immigratie van werkzoekenden uit andere delen van Nederland. Voorts werd reeds vóór de Tweede Wereldoorlog een beroep gedaan op werkkrachten, die dagelijks uit andere gebieden naar de Zaanstreek pendelden. Het grootste aantal arbeidsplaatsen in de Zaanstreek werd bereikt in 1971: 48.500. Daarna nam dit aantal geleidelijk af, tot het zich in 1985 leek te stabiliseren op circa 43.000.

In het navolgende artikel wordt een overzicht gegeven van het aantal arbeidsplaatsen in de Zaanstreek en de ontwikkeling daarvan. Totaalcijfers kunnen pas worden gegeven vanaf 1811. Van vóór die tijd zijn wel gegevens beschikbaar van de belangrijkste sectoren, maar deze tellingen dateren uit verschillende jaren. Het overzicht is daarom tot 1811 sectoraal; de sectoren zijn voorzover mogelijk chronologisch gerangschikt. Dit artikel beperkt zich tot arbeidsplaatsen en bedrijfsgrootte. Gegevens over de hier behandelde sectoren zijn te vinden onder aparte trefwoorden (waarnaar hier steeds wordt verwezen), terwijl in het artikel over de Zaanse Economische geschiedenis inzicht wordt gegeven in onderlinge samenhang.

Boerenbedrijf

Het is vrijwel onmogelijk een schatting te maken van de omvang van de agrarische sector in het verleden; bronnen ontbreken ten enen male. Duidelijk is wel dat het Boerenbedrijfplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBoerenbedrijf

Primaire bron van bestaan, in de Zaanstreek van oudsher beoefend. De belangrijkste landbouwtak in de Zaanstreek was en is de veehouderij; daarnaast worden op bescheidener schaal Akkerbouw en Tuinbouw bedreven. Een bijzondere, met name in Oostzaan zeer belangrijke, agrarische sector was de pluimveehouderij. Het in de onmiddellijke omgeving gelegen agrarische gebied van de Wijde Wormer is hier buiten beschouwing gelaten.
in de Zaanstreek minder werk bood dan in de omringende plattelandsgebieden.

Toch moeten ook in de Zaanstreek velen werk in de agrarische sector hebben gevonden; aangenomen mag worden in de periode vóór 1811 tenminste tien procent van de bevolking. De indruk bestaat dat het aantal arbeidsplaatsen in deze sector mede afhing van het aantal arbeidsplaatsen in andere sectoren, dus dat er (ook absoluut) minder boeren (knechten) waren bij veel beschikbare banen in andere sectoren.

Visserij

In de waterrijke Zaanstreek gaf de Visserijplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigVisserij

De vangst van vissen en andere in het water levende organismen. Onderscheiden worden zeevisserij, binnenvisserij en sportvisserij. Voor sportvisserij zie Hengelsport.

Historisch is de visserij onder te verdelen in: Haringvisserij, kustvisserij, zoetwatervisserij, zoutwatervisserij en
al vroeg werk aan velen. Dat betrof allereerst de binnenvisserij, later werd ook de haringvisserij van belang. De Zaanstreek werd zelfs het centrum van een omvangrijke internationale palinghandel. Gegevens over de arbeidsplaatsen die deze handel en de palingvisserij opleverden zijn niet bekend, maar het moeten er vele zijn geweest.

In de haringvisserij werkten in 1514 200 mannen uit de banne van Westzaan en Krommenie. Na 1650 verdwenen zoetwater- en haringvisserij grotendeels. De walvisvaart wordt hierna afzonderlijk behandeld.

Blekerij

De (voornamelijk linnen-)Blekerijplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBlekerij

Tak van nijverheid met als doel een zuiver witte kleur te geven aan van nature grauwe textielsoorten zoals linnen en katoen. Tegenwoordig worden de vezels of garens daarvan met chemische middelen gebleekt, vroeger behandelde men de geweven stoffen, later ook de garens, door ze te spoelen in een mengsel van plantenas en water. Hierna volgde een behandeling met zure melk, vervolgens werd met schoon water gespoeld en tenslotte stelde men het materiaal bloot aan zonlicht. De op deze manier…
kwam in de Zaanstreek uitsluitend (op grote schaal) voor in Oostzaan. Reeds in 1514 was het bleken daar een van de bronnen van bestaan. De grote bloei van de sector kwam na 1580. In de eerste helft van de 17e eeuw vonden circa duizend inwoners van Oostzaan werk in honderd blekerijen; gemiddeld bood een blekerij dus werk aan tien personen. In vergelijking tot andere gebieden (bijvoorbeeld Haarlem) werd de Zaanse blekerij in kleinschalige bedrijven uitgevoerd. In het begin van de 18e eeuw waren er nog tussen de vijftig en zestig blekerijen over. In 1768 was er nog één linnenblekerij (en wel licht nog een garenblekerij). De bevolkingsomvang van Oostzaan was in deze periode ongeveer gehalveerd.

Oostzeehandel

Vanaf het midden van de 16e eeuw voeren Zaanse schepen door de Sont voor handel met landen rond de Oostzee. Ofschoon de Sont-tolregisters bewaard zijn gebleven. is het aantal Zaankanters dat als schepeling werk vond door de Oostzeehandelplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigOostzeehandel

Zie: Oostzeevaart en Arbeidsplaatsen en bedrijfsgrootte.
slechts te schatten. De navolgende berekening kan derhalve slechts als indicatie dienen. Er van uitgaande dat in 1622 de Zaanstreek 17.633 inwoners telde. kan het totaal aantal werknemers in het gebied (bij een beroepsbevolking van een derde) in datjaar op 5.878 worden gesteld. Tien tot twintig procent van de beroepsbevolking van de Zaanstreek was zeevarend (Van der Woude. Het Noorderkwartier): verreweg de meesten voeren op de Oostzee. Uitgaande van vijftien procent van de beroepsbevolking als schepeling, bood de Oostzeehandel in 1622 werk aan 882 Zaankanters. Deze speculatie kan worden voortgezet. Van 1497 tot 1795 is het aantal Zaanse schippers bekend. Het aantal schepelingen gedeeld door het aantal schippers levert voor het jaar 1622 een gemiddelde bemanning op van 17 1/2 kop per schip. Deze som kan bekritiseerd worden: Zaanse schippers voeren niet uitsluitend meteen Zaanse bemanning. Daar staat tegenover dat Zaankanters niet uitsluitend onder Zaanse schippers voeren. Aangezien het veel gebruikte *?uitschip (dat relatief een kleine bemanning had) met tien tot twaalf bemanningsleden voer, lijkt genoemde gemiddelde bemanning per schip toch redelijk betrouwbaar. Dit aantal op andere jaren toepassend, ontstaat het volgende staatje;

1497: 35 opvarenden; 1528: 560; 1577: 500; 1595: 500; 1622: 882; 1655: 250; 1675: 250; gehele 18e eeuw 50.

In de Franse Tijd kwam een eind aan de Oostzeehandel. die toen al een eeuw kwijnde.

Stijfselmakerij

Uit de weinige gegevens over de *stijfselmakerij kan worden afgeleid dat deze sector weinig arbeidsintensief was. Een geschatte gemiddelde bedrijfsgrootte van vijf personen lijkt betrouwbaar. De vroege welvaart van Wormer en Jisp steunde desondanks deels op de stijfselmakerij. In 1596 waren er tenminste zes stijfselmakerijen in de twee dorpen (30 arbeids plaatsen). De bedrijfstak verplaatste zich 1ater naar Oostzaan, Wormerveer, Koog en Zaandam. Tussen 1620 en 1740 waren er steeds circa 25 stijfselmakerijen in de Zaanstreek (125 arbeidsplaatsen).

Beschuitbakkerij

Beschuittoren, Wormer (uit: Zaanlandsch Jaarboekje)-

De Beschuitbakkerijplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBeschuitbakkerij

Zie: Beschuit. Op deze plaats wordt uitsluitend de beschuitnijverheid te Wormer en Jisp behandeld, die gedurende de hele 17e eeuw, maar, zij het in mindere mate daarvóór, en daarna van aanzienlijke omvang was. Bij deze samenvatting van door anderen, maar voornamelijk door
werd uitgevoerd in kleinschalige bedrijven. Desondanks hadden J isp en Wormer (begin 17e eeuw nog de grootste Zaanse dorpen) voor een groot deel hun welvaart aan deze nering te danken. Na de ondergang van de bedrijfstak halveerde de bevolkingsomvang van beide dorpen. De bloeiperiode van de beschuitbakkerij lag in de eerste decennia van de 17e eeuw. Volgens sommi ge bronnen waren er in 1620 niet minder dan 150 bakkerijen in de twee dorpen. Het volgende staatje (ontleend aan S. Lootsma, Sipkeplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigLootsma, Sipke

Roordahuizen, 9 januari 1888 - Zaandam 15 mei 1940 Sipke Lootsma 1888 - 1940 Leraar geschiedenis, archiefonderzoeker en publicist. Hij was de eerste die de geschiedschrijving van de Zaanstreek wetenschappelijk benaderde.

Sipke Lootsma werd 9 januari 1888 geboren in Roordahuizen als zoon van Rients Klazes Lootsma en Aaltje Westra. In 1906 legde Lootsma het akte-examen Vrije- en Orde-Oefeningen der Gymnastiek met succes af. In 1907 gevolgd door het akte-examen Lager Onderwijs. Op…
) lijkt betrouwbaarder: 1612: 66 bakkerijen; 1624: 84; 1638: 56; 1648: 83; 1697: 32; 1706: 23; 1714: 22; 1722: 14; 1759: 3. Het is aannemelijk dat in iedere bakkerij een bakker en één of twee knechts werkten. Het Wormerse en Jisper beschuit werd tot over de grens met ventschepen gedistribueerd. Hiervan zijn er maximaal zeventig in de vaart geweest.

Molenbouw

De Zaanstreek dankte een belangrijk deel van haar welvaart aan de molenindustrie. Het is bevreemdend dat over de bouw van de molens weinig gegevens bekend zijn. In 1811 had de Zaanstreek per 1000 inwoners 9,6 timmerlieden. Dat is slechts een tiende hoger dan het gemiddelde van het Noorderkwartier. Het hoogtepunt van de Molenmakerijplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigMolenmakerij

Ambachtelijke bedrijfstak, waarin men zich bezig houdt met de bouw en inrichting van windmolens alsmede met de reparatie daarvan.

Over de Zaanse molenmakerij in het verleden is weinig bekend. Er is ook nauwelijks over gepubliceerd. Toch ligt de conclusie voor de hand dat er ettelijke bedrijven en een groot aantal vaklieden bij betrokken moeten zijn geweest. De grote concentratie van industriemolens in de Zaanstreek is immers vrijwel binnen honderd jaar in de 17e eeuw tot stand gek…
was toen allang voorbij. Aangenomen mag worden dat de molenbouw de meeste arbeidsplaatsen bood vóór het hoogtepunt van de molen-industrie, dat rond 1730 lag. Volgens Van Braam, Prof. dr. Aris vanplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBraam, Prof. dr. Aris van

Zaandam, 1 juni 1923 - Wormerveer, 8 mei 2002

Prof. dr. Aris van Braam, wetenschapper, en één van de belangrijkste naoorlogse publicisten over de Zaanstreek. Aris van Braam haalde in 1946 zijn doctoraal Sociografie, daarna volgde zijn benoeming tot eerste hoofd van het Sociografisch Bureau van Zaandam.
(Westzaandam in de tijd van de Republiek) kende de Westzaandamse molenbouw reeds in de jaren 1640-1649 de maximale omvang.

Molenindustrie

Vanaf 1731 zijn gegevens over de afbraak en nieuwbouw van molens op schrift gesteld. Hierdoor bestaan redelijk betrouwbare cijfers van het aantal molens in bedrijf.

Tabel 1 geeft een overzicht van het aantal arbeidsplaatsen datde *molenindustrie de Zaanstreek bood in respectievelijk 1630, 1731 en 1795 (dus niet van het aantal molens). De bedrijfsgrootte van de in molens uitgevoerde bedrijven verschilde. Van der *Woude geeft in 'Het Noorderkwartier, een overzicht (voornamelijk in navolging van P. *Boorsma; met als enige afwijking het aantal arbeidsplaatsen in papiermolens: Van der Woude noemt daarin veertig werknemers, Boorsma tussen de veertig en vijftig. Bij het samenstellen van de tabel is uitgegaan van 45 arbeidsplaatsen per papiermolen, het gemiddelde van Boorsma). Voor de overige in molens uitgeoefende bedrijven wordt de volgende gemiddelde bedrijfsgrootte aangehouden: zaagmolens: 5 arbeiders; pelmolens: 5; oliemolens: 6. Voor de andere bedrijven wordt een gemiddelde van vier arbeiders aangehouden. De molenindustrie kenmerkte zich door een verbazingwekkend snelle opkomst en een tragere neergang. In 1600 stonden er in de Zaanstreek nog slechts circa 25 molens (honderd arbeidsplaatsen). In 1615 bedroeg het aantal molens reeds 75 (400 arbeidsplaatsen): in 1795 bijna 500 molens (bijna 4000); in 1825 bijna 400 molens (ca. 3200); in 1850 350 molens (2800) in 1875 325 molens (2600) en in 1900 155 molens (1240). Na de Eerste Wereldoorlog verdween de molenindustrie nagenoeg.

Houtbedrijf

Het merendeel van de arbeidsplaatsen die het houtbedrijf de Zaanstreek opleverde zal in de zaagmolens (zie tabel molenindustrie) zijn geweest. Daarnaast werd de Oostzeehandel (zie hiervoor) door de Zaanse *houthandel gestimuleerd. In hoeverre de houthandel verder arbeidsplaatsen opleverde is niet bekend. Aangenomen mag echter worden dat voor het transport van en naar de zaagmolens vele arbeidskrachten nodig waren. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan de *balkenvlotters. Cijfers zijn niet bekend. Boorsma vermeldt 367 zaagmolens, maar bedacht moet worden dat deze niet alle tegelijk (maar verspreid over een lange periode) hebben gewerkt. Gezien de verspreide ligging dezer molens moet niettemin worden aangenomen dat vele tientallen en mogelijk honderden arbeidskrachten bij het houttransport betrokken zijn geweest. Voorts hebben waarschijnlijk de Zaandamse houtveilingen enige banen opgeleverd.

Scheepsbouw

Verbonden met de Oostzee- en houthandel werd de *scheepsbouw een belangrijke pijler van de Zaanse economie. Reeds in de 16e eeuw werden in Wormer en J isp veel (vooral kleinere) schepen gebouwd. Omstreeks 1630 waren er twintig scheepswerven in de Zaanstreek. Meteen gemiddelde grootte van veertig arbeiders leverden zij 800 arbeidsplaatsen op (A. *Loosjes). In 1670 waren er zestig scheepswerven (2400 arbeidsplaatsen; bijna twintig procent van de totale beroepsbevolking). Het aantal van veertig arbeidsplaatsen per werf is overigens niet zeker. Dr. S. *Hart gaat uit van gemiddeld 25 arbeiders per werf en komt zo op 630 arbeidsplaatsen in de scheepsbouw omstreeks 1730. Omstreeks 1750 was de Zaanse scheepsbouw reeds over zijn hoogtepunt. Loosjes spreekt van circa 24 werven (dus circa 1000 arbeidsplaatsen). ln 1785 zullen nog ten hoogste 500 arbeiders in de scheepsbouw hebben gewerkt. Voor de periode na 1790 spreken de bronnen elkaar tegen. Volgens sommi ge waren er na dat jaar geen Zaanse werven meer over; andere stellen dat in 1801 in Westzaandam alleen nog acht werven resteerden. Hoe het zij, na de *Franse tijd waren er geen werven in de Zaanstreek meer. Later zou opnieuw scheepsbouw in de Zaanstreek ontstaan (zie bijv. tabel 2)

Zeildoekmakerij

De *zeildoekmakerij was naast de scheepsbouw een der belangrijkste werkverschaffers in de Zaanstreek. Deze concentreerde zich voornamelijk in Krommenie en Assendelft. Deze tak van bedrijvigheid had deels - zelfs grotendeels - in huisnijverheid plaats, waardoor het aantal betrokkenen niet nauwkeurig kan worden bepaald. Waarschijnlijk zijn veel meer arbeiders bij de zeildoekmakerij betrokken geweest dan het hiernavolgende overzicht aangeeft. Hekelaars en spinners of spinsters zijn eveneens niet vermeld. De eerste gegevens over zeildoekmakerij zijn weer uit Wormer en J isp afkomstig. In 1680 moet meer dan een kwart van de gezinshoofden in deze dorpen in de zeildoekweverij werk hebben gevonden. In de twee dorpen woonden toen drie rolreders en een rollemeter. Maar de zeildoekmakerij werd vooral van belang voor Krommenie en Assendelft. Bij de overstroming van 1717 (zie: *Watersnoden) kwamen in Assendelft 500 wevers zonder werk. De bevolking van Krommenie was in 1742 voor 35 procent a?iankelijk van de weverij; hetgeen neerkomt op 250 tot 275 arbeidsplaatsen. Daarna was er een terugloop. In 1795 was nog 25 procent van de Krommeniese beroepsbevolking werkzaam in de zeildoekmakerij (223 arbeidsplaatsen): in 1811 vijftien procent (om en nabij tachtig arbeidsplaatsen). In de genoemde jaren woonden er respectievelijk 45, 15 en l 1 rolreders in Krommenie. Van de zeildoekweverij in Assendelft en Westzaan (in het laatstgenoemde dorp werd de zeildoekmakerij nooit groot) was in 1811 niets meer over.

Walvísvaart

Ofschoon de *walvisvaart een van de belangrijke pijlers van de Zaanse economie werd, bleef de directe inv1oed op de arbeidsplaatsen beperkt. Volgens prof. dr. A. van Braam bestond slechts tien procent van de bemanning van de Zaanse walvisvaarders uit Zaankanters. Indirect had de walvisvaart grotere invloed. De Zaanse schepen werden veelal in de Zaanstreek gebouwd en uitgerust. Voor de Zaanse walvisvaarders is een gemiddelde bemanningsgrootte berekend van 42,1. Tien procent hiervan vermenigvuldigd met het aantal Zaanse schepen geeft het volgende staatje: 1705: 316 Zaanse bemanningsleden; 1710: 252; 1720: 337; 1733: 168; 1745: 210; 1757: 240; 1768: 189; 1776: 210; 1780: 122; arbeidsplaatsen en bedrijfsgrootte 1790: 105. In de Franse tijd verdween de Zaanse walvisvaart definitief.

Traankokerij

'Ware afbeeldinge van de traankokerijen op Oostsanen', schilderij van A.Salm, eerste helft 17e eeuw.

Tussen de walvisvaart en de *traankokerij is een direct verband, ofschoon aanvankelijk het walvisvet bij de vangstplaats tot traan werd gekookt. Toch was reeds in 1643 een kokerij aanwezig in Jisp. Maximaal stonden er 21 kokerijen in de Zaanstreek. Met een maximale bedrijfsgrootte van acht werknemers waren er dus ten hoogste 168 arbeidsplaatsen in de traankokerij beschikbaar. In 1794 was er nog slechts e'én kokerij in bedrijf.

19e eeuw

Vanaf 1811 is een duidelijker beeld te geven van het totaal aantal arbeidsplaatsen en de totale werkgelegenheid in de Zaanstreek. In de jaren vóór 1811 waren het aantal arbeidsplaatsen en de bevolkingsomvang met rasse schreden afgenomen. In 1795 kon het totaal aantal arbeidsplaatsen in de Zaanstreek worden geschat op 6500 à 7000; daar waren er in 1811 nog 5407 van over. Het merendeel van de Zaanse beroepsbevolking vond werk in de nijverheid (2.849 arbeidsplaatsen), vermoedelijk vooral in de molenindustrie. Dit cijfer lijkt niet te stroken met het eerder genoemde aantal van 3200 werknemers in de molenindustrie in 1825. In de Franse registres civiques worden evenwel nogmaals 755 werknemers in de nijverheid genoemd; het merendeel van hen moet eveneens werk in de molens hebben gevonden. In 1811 waren er in de landbouw en visserij 610 arbeidsplaatsen geregistreerd, in handel en verkeer 759 en in maatschappelijke diensten 434. In deze aantallen veranderde gedurende de 19e eeuw weinig. In de jaarverslagen (die de gemeenten vanaf 1851 moesten bijhouden) komt voornamelijk de mededeling “is ongewijzigd gebleven' voor. De aanleg van het Noordhollands Kanaal betekende nauwelijks een stimulans, terwijl het dichtslibben van de Zaan de economie schaadde. Voorts had conservatisme van de ondernemers (lang werd vastgehouden aan de wind als krachtbron) een negatieve invloed. ln 1850 en 1875 was de molenindustrie nog steeds de belangrijkste werkverschaffer. In Krommenie beleefde de zeildoekmakerij nieuwe bloei; alleen al 600 Assendelvers vonden hierdoor werk. In Westzaan werkten 110 arbeiders in twee lakmoes-blauwsel fabrieken. In de tweede helft van de 19e eeuw kwam toch de overgang op stoom en daarmee de groei naar een omvangrijkere bedrijfsgrootte. In 1890 waren er in de Zaanstreek nog 61 houtzagerijen, waarvan 21 op stoom zaagden. De stoomhoutzagerijen hadden 274 werknemers; de windhoutzaagmolens 129. De twee stoompellerijen hadden 43 werknemers in dienst; de 25 pelmolens 85. Olie werd nog grotendeels door windkracht verkregen. De 45 molens boden werk aan 176 arbeiders boven de 16 jaar en 52 jongens onder die leeftijd.

20e eeuw

Vanaf 1890 kwam de industrialisatie op gang. In 1920 waren alleen Oostzaan en Assendelft nog agrarisch te noemen, Westzaan, Wormer en .l isp waren dat grotendeels. De overige dorpen waren min of meer industrieel, met name Zaandam en Krommenie.

Tabel 2 (naar J .P. Kruyt) geeft een betrouwbare bedrijfsstatistiek voor het jaar 1920, waarin naast de totalen ook de aantallen arbeiders per bedrijfshoofd worden gegeven (gemiddelde bedrijfsgrootte). De Zaanse industrie had (althans in vergelijking met andere Nederlandse gebieden; bijvoorbeeld de Engelse en Belgische industrie waren verder ontwikkeld) de achterstand snel ingelopen. In 1920 was 56,8 % van de Zaanse arbeiders werkzaam in de industrie. Zaandam was binnen de Zaanstreek ongetwijfeld het meest geïndustrialiseerd; meer dan de helft van het totaal aantal arbeidsplaatsen was daar gesitueerd.

In 1949 publiceerde het sociografisch bureau van de gemeente Zaandam een onderzoek over onder meer het aantal arbeidsplaatsen in de Zaandamse primaire industrie over de jaren 1930-1947. Hieruit blijkt dat vrijwel alle sectoren (uitgezonderd houtzagerij/schaverij en olie-industrie) groeiden. Het plotselinge ontbreken van arbeidsplaatsen in de wapenindustrie (*Artillerie Inrichtingen) in 1947 wordt verklaard door de na-oorlogse politiek (`nooit meer oorlog) en doordat het bedrijf door de Duitsers was leeggeroofd.

Tijdens de Koude Oorlog zouden in de A.I. weer arbeidsplaatsen komen. Het totaal aantal arbeidsplaatsen in de hele Zaanstreek (dus alle sectoren) in 1930 bedroeg 31.775. Na-oorlogse situatie Na de Tweede Wereldoorlog groeide het aantal arbeidsplaatsen gestaag. De totale Zaanse werkgelegenheid in 1960 bedroeg 42.000 arbeidsplaatsen.

Dagelijks pendelden 3.800 forensen naar de Zaanstreek. Het aandeel in de werkgelegenheid dat de industrie de Zaanstreek bood, bereikte een hoogtepunt in 1966 met 29.500 arbeidsplaatsen.

Daarna was er door verschillende oorzaken (bijvoorbeeld mechanisering, automatisering, faillisementen, verhuizingen van bedrijven) een snelle daling van de industriële werkgelegenheid. In twintig jaar verdween 35 procent van de arbeidsplaatsen in de nijverheid. Dit leidde niet onmiddellijk tot een daling van de totale werkgelegenheid. Groei van de werkgelegenheid in de verzorgende beroepen bood meer dan voldoende compensatie. Tot 1971 (toen een totaal van 48.500 arbeidsplaatsen werd bereikt) bleef de werkgelegenheid in de Zaanstreek groeien. Na 1971 daalde het aantal arbeidsplaatsen tot 43.000 in 1985. Eind 1983 waren 5.150 mannen en 2.850 vrouwen (16%) van de afhankelijke beroepsbevolking werkloos.

Uit tabel 4 blijkt dat de Zaanstreek. ondanks de terugloop van de werkgelegenheid in de industrie en de groei van de werkgelegenheid in de verzorgende sector. in 1985 nog steeds een industrieel gebied vv as. Industrie en bouvv - samen nijverheid - namen 44.4 procent van de werkgelegenheid voor hun rekening. Het omvangrijkst binnen de nijverheid was de *levensmiddelenindustrie (4.900 arbeidsplaatsen). gevolgd door de *bouwnijverheid (3.700). In de *dienstensector was de maatschappelijke dienstverlening het omvangrijkst (4.500 arbeidsplaatsen). gevolgd door de *detailhandel (4.100). Zie ook: *Economische structuur.

Uitsplitsing per deelgemeente, vrouwenarbeid, allochtonen, pendel, deeltijdbanen.

Niet overal in de Zaanstreek is de werkgelegenheid even groot. Indien het aantal arbeidsplaatsen wordt gerelateerd aan de bevolkingsomvang van de (voormalige) Zaanse gemeenten, blijkt dat Wormerveer in verhouding de meeste arbeidsplaatsen biedt: 43,2 arbeidsplaatsen per 100 inwoners (waarvan industrie 16,2%). Daarna volgen Zaandam (38 arbeidsplaatsen per honderd inwoners, 12,6 procent in de industrie), Assendelft (31,9 en 15,4%), Zaandijk (22,5 en 7,2%), Koog (21,6 en 12,9%), Westzaan (20,4 en 4,4%), Wormer (20,2 en 8,3%), Oostzaan (14,5 en 3%), Krommenie (14 en 2,8%) en Jisp (12,9 en 0,6%).

De arbeidsmarkt van de Zaanstreek is vooral gericht op mannen. Van alle arbeidsplaatsen in de Zaanstreek was in 1986 29 procent door vrouwen bezet; dit percentage groeit langzaam (in 1973 was het nog 24 procent). Het percentage werkzoekenden onder vrouwen was in 1986 veel hoger dan onder mannen: 18,7 procent tegenover 11,5 procent. Binnen de vier economische sectoren in de Zaanstreek is het percentage vrouwen in de dienstverlening het hoogst (41 procent) en in de bouwnijverheid het laagst (6,7 procent). Het merendeel van de arbeidsplaatsen in de Zaanstreek wordt bezet door werknemers die in de streek wonen (74 procent) of in de directe omgeving.

Ter voorziening van de vraag van het bedrijfsleven naar vooral ongeschoolde werkkrachten vond van 1960 tot 1980 een snelle groei van het aantal buitenlandse werknemers (van buiten de EEG) plaats. In 1970 werkten bijna 2.500 buitenlandse werknemers in de Zaanstreek, van wie ruim 1.000 in de voedingsmiddelenindustrie. In 1980 was dat aantal gestegen tot 3.000 buitenlandse werknemers (850 in de voedingsmiddelen-, 450 in de hout- en meubelen 575 in de metaal-industrie). Daarna daalde het aantal arbeidsplaatsen, bezet door buitenlandse werknemers, drastisch, tot 2.200 in 1985.

De uitstoot in de hout- en meubelindustrie was absoluut en relatief gezien het grootst.

Reeds voor de Tweede Wereldoorlog pendelden forensen voor hun werk naar de Zaanstreek. Sedertdien is het forensisme naar de Zaanstreek zowel relatief als absoluut toegenomen. Ook toen de werkgelegenheid in de Zaanstreek afnam en de omvang van de beroepsbevolking stabiel bleef, steeg het aantal werkforensen naar de Zaanstreek (Tabel 5). De niet in de Zaanstreek wonende beroepsbevolking wist zich beter op de arbeidsmarkt te handhaven dan de Zaanse.

Een arbeidsplaats is een betaalde functie waarin meer dan vijftien uur per week wordt gewerkt. Begin 1984 werd 13,5 procent van de beschikbare banen in deeltijd vervuld. Dat percentage ligt aanzienlijk hoger als ook betaalde functies van minder dan 15 uur per week worden meegerekend. Absoluut zou de Zaanstreek dan begin 1984 37.200 volledige en 10.200 deeltijdbanen hebben gehad. De deeltijdbanen waren vooral te vinden in detailhandel, onderwijs, maatschappelijke dienstverlening, recreatie/horeca en overige dienstverlening.

Slotopmerkingen

In de hier gevolgde gedachtengang wordt bedrijfsgrootte bepaald door het aantal arbeidsplaatsen (dus banen van meer dan vijftien uur per week) dat een bedrijf biedt. Ten onrechte wordt vaak verondersteld dat in het industriegebied de Zaanstreek de meeste arbeidsplaatsen te vinden zijn in de grote industriële ondernemingen. Hiervoor bleek reeds dat de dienstensector thans meer werk biedt dan de nijverheid. Uit tabel 6 blijkt dat in 1985 nog 36 procent van het totaal aantal arbeidsplaatsen was te vinden in bedrijven met meer dan honderd werknemers; meer dan de helft van dit percentage werkte in de dienstverlening. Het totaal aantal arbeidsplaatsen bij ondememingen of diensten met meer dan honderd werknemers neemt af ten gunste van bedrijven of instellingen met minder dan 10 personeelsleden. Laatstgenoemde groep zorgde in 1985 voor bijna 25% van de Zaanse werkgelegenheid via ruim 4.250 vestigingen. Wordt de sector industrie afgezonderd, dan blijkt dat hier in 1985 nog altijd meer dan de helft van het aantal arbeidsplaatsen was te vinden in vestigingen met meer dan honderd personeelsleden. De grote bedrijven - 29 in totaal - gaven werk aan 8.371 personen. ln de dienstensector waren de meeste arbeidsplaatsen te vinden bij de middelgrote bedrijven. In de 351 bedrijven en instellingen in de dienstensector met een personeelsbestand tussen tien en 99, vonden meer dan 9.000 personen hun werk. In de tweede helft van de jaren'80 groeide het aantal kleine bedrijven licht. Daarentegen verloren de middelgrote bedrijven of instellingen in de dienstverlening ongeveer 1.000 arbeidsplaatsen en de grote bedrijven 3.000.

Literatuur:

Dit artikel is grotendeels gebaseerd op een bijdrage die F.R. Ketting voor de encyclopedie van de Zaanstreek schreef. Overige geraadpleegde literatuur:

  • A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier, Utrecht, 1983;
  • A. van Braam, Bloei en verval van het economisch-sociale leven aan de Zaan, Wormerveer, z.j.;
  • A. van Braam, Westzaandam in de tijd van de Republiek, Zaandam, 1978;
  • S. Lootsma, Bijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche walvisvaart, Amsterdam, 1937;
  • J .P. Kruyt, De bevolking der Zaanstreek. In: Mensch en maatschappij, Groningen, 1928;
  • Sociografisch bureau der gemeente Zaandam, Een eeuw Zaandam 1870-1970, Zaandam, 1949.
  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/attic/arbeidsplaatsen.1445450869.txt.gz
  • Laatst gewijzigd: 2020/09/06 17:35
  • (Externe bewerking)