Oproeren
Als oproer wordt hier beschouwd elke beweging tegen het openbaar gezag die gepaard gaat met ordeverstoring en verzet tegen de overheid. De meeste oproeren in de Zaanstreek duurden kort en betroffen slechts kleine groepen opstandigen. Hierdoor voldoen ze slechts in beperkte mate aan de bovenstaande definitie. Er zijn in deze zin sinds het begin van de 15e eeuw twaalf oproeren geweest. Enkele daarvan zijn als apart trefwoord behandeld, te weten het Turfoproer van 1678, de Opstand 1813 tegen de Fransen in 1813 en de Februari-stakingen van 1941 (zie: Tweede Wereldoorlog 2.3.).
De andere, minder bekende oproeren worden hierna kort vermeld; de opstootjes die in de eerste decennia van de 20e eeuw ontstonden als gevolg van arbeidsonrust krijgen bij het trefwoord Staking aandacht.
Kennemerland-Westzaan-Assendelft, hongeroproer 1425-'26
Tengevolge van overstromingen waren oogsten mislukt. De in Den Haag zetelende grafelijke overheid hield daarmee geen rekening, verhoogde daarentegen zelfs de belastingen. De Kennemers kwamen in opstand tegen het gezag. De omvang van de opstandige beweging is nergens beschreven; uit het aantal en de hoogte der opgelegde boetes valt af te leiden dat Assendelft en Westzaan zeer oproerig zijn geweest. Met straffen van 10.000 en 9.000 kronen waren zij de zwaarst beboete dorpen.
Kennemerland-Assendelft-Westzaan, oproer van het Kaas- en Broodvolk, 1491-'92
Het hele Noorderkwartier, het gebied boven het IJ, kwam in opstand tegen het 'ruitergeld'. Het volk leed in die tijd onder grote armoede. Het oproer ontstond op het platteland. In 1492 sloten zich ook de steden bij de onlusten aan, waarna Albrecht van Saksen de opstand neersloeg. In de Zaanstreek was het vooral in Assendelft en Westzaan onrustig en opnieuw werden deze dorpen gestraft met boetes en verbeurdverklaringen. In Oostzaan liet de bevolking zich niet intimideren door een strafexpeditie. Het dorp werd eveneens beboet, zij het minder zwaar dan vele andere Kennemer dorpen.
Oostzaan, sociaal-politiek oproer, 1672
Men noemt 1672 nog steeds 'het rampjaar', 'het land was reddeloos, de bestuurders radeloos en het volk redeloos'. Bang voor oprukkende troepen en plunderingen, sloegen vooral de welgestelden op de vlucht. Ook in Oostzaan trachtten verschillende kooplieden (handelaars in verband met de Oostzeevaart) naar Amsterdam te vluchten. Minderbedeelde dorpsgenoten kwamen in opstand toen zij de vele goederen en andere rijkdommen zagen die bij de Overtoom in schuiten werden geladen. Deze schuiten werden geplunderd. Anderen dwongen drinkpenningen af. Het dorpsbestuur was zo wijs niet meteen de schutterij te hulp te roepen. Door een afkondiging werd voorkomen dat de vluchtelingen verder in het geheim vertrokken. Dat nam een deel van de onrust weg. De ongeregeldheden hadden vooral angst als oorzaak: een groot deel van de bevolking was van de rijke werkgevers afhankelijk.
Zaandam, Inkwartieringsoproer, 1673
Inkwartieringen waren de dorpen zeer onwelkom, ze waren duur en er groeide niet zelden een onvriendelijke stemming. De melding dat er 400 ruiters (onder Baron van Butlaer) zouden komen, leidde in Zaandam tot verzet onder de bevolking. Het huurleger, vooral bestaande uit Polen en Pruisen, werd tegengehouden met een inderhaast op de Zuiddijk opgeworpen borstwering. Na een nacht onderhandelen, waarbij de schout van Monnikendam als bemiddelaar optrad, werd deze borstwering verder onverdedigd gelaten en trokken de troepen Oostzaandam binnen. Na enkele dagen vertrokken zij naar Utrecht.
Krommenie, belasting 'oproer', 1697-'98
Dit conflict, ontstaan toen verhoging van de import op zeildoek, turf, rogge, bier, varkens en koeien werd aangekondigd, kon in overleg worden opgelost. Er ontstond wel onvrede en er werd enigszins dreigend geprotesteerd, maar tot werkelijke relletjes is het niet gekomen. Het dorpsbestuur had besloten tot de belastingverhogingen omdat de kas vrijwel leeg was. Met name de invloedrijke rolreders hadden belang bij enerzijds arbeidsrust en anderzijds lage heffingen op hun producten. Zij slaagden er na langdurige onderhandelingen in de onrust weg te nemen en een bevredigende oplossing te bereiken.
Zaanstreek, Doellisten-beweging 1748
Het 'Pachtersoproer' heeft in 1747-'48 in geheel Holland, maar vooral in Amsterdam plaats gehad. Oorzaak waren de ernstige misstanden bij de destijds gebruikelijke verpachting van belastinginning. Het volk had de hoop gevestigd op Prins Willem IV als nieuwe stadhouder. De Doellistenbeweging vormde de voortzetting en het einde van het Pachtersoproer. Ook in de Zaanstreek was er onrust, maar het verzet had weinig felheid; het beperkte zich tot gemor. Zoals ook elders kwamen er kleine verbeteringen tot stand in de belastinginning. Het is opvallend dat de leiders van de Doellisten tot voor kort bijna als landverraders werden beschouwd, terwijl juist de laatste tijd wordt benadrukt dat zij vrijwel als eersten streefden naar een vorm van democratie.
Zaandam, volksbewapenings-oproer of 'Anti-Göbel rellen', 1814
Het nieuwe koninkrijk der Nederlanden vergde vanzelfsprekend een leger. Willem I nam van Napoleon de instelling van de dienstplicht over. De regel was dat de burgemeesters de loting daarvoor dienden te verrichten. 'Maire' was op dat moment de in de Franse tijd aangestelde Hendrik Christiaan Göbel, die verre van geliefd was getuige zijn bijnaam 'Hein de Draaier'. Op 7 januari 1814 moest de loting voor alle Zaanse dorpen plaats hebben in de Westzijderkerk. 's Morgens 8 uur zat de kerk al vol protesterende burgers en het zou die dag niet rustig worden. Omdat men op moeilijkheden had gerekend waren er 30 schutters uit Amsterdam aanwezig, die overigens niet in actie kwamen. Göbel werd het spreken belet en er ontstond enig handgemeen. Toen commissaris de Quack er op wees dat dit in tegenspraak was met de kreten 'Oranje boven', kreeg hij te horen dat men wel wilde loten, maar dat Göbel moest vertrekken. Dat deed hij. Onderweg naar huis werd hij met sneeuwballen bekogeld en thuis aangekomen schreef hij meteen een ontslagbrief. De onrust bleef.
Pas onder leiding van Pieter de Vries kreeg de loting voortgang, ook die van Wormer, Jisp en Oostzaan. Maar toen de Oostzijde van Zaandam aan de beurt was ontstond er opnieuw een handgemeen, dat met enige moeite bedwongen werd. Commissaris de Quack schreef naar aanleiding van de loting een rapport dat er toe leidde dat zes oproerkraaiers van hun bed werden gelicht om enige tijd in de gevangenis door te brengen.
Zaandam, Kermisoproer
Van oudsher gaf de Zaandammer kermis, vrijwel het enige 'verzetje' voor de werkende bevolking, aanleiding tot onregelmatigheden. Toen het gemeentebestuur in 1871 de kermis afgelastte, bracht dat onrust. De afgelasting was overigens noodzakelijk: er heerste een pokken-epidemie en het was gewenst grote volkssamenkomsten te vermijden. Om de zaken in de hand te houden riepen B&W de hulp van een detachement huzaren in, een middel dat erger bleek dan de kwaal: hun ontactische optreden werkte averechts uit. Nadat in de Stationsstraat een dode was gevallen werden zij teruggetrokken en vervangen door 100 man infanterie en een aantal agenten van de rijkspolitie. De rust keerde weer, de kermis bleef afgelast. Burgemeester Hendrik Jan Smit zag in het gebeurde een aanleiding om af te treden. Hoewel velen op zijn aanblijven aandrongen, beëindigde hij kort daarna zijn functie.
Literatuur
- A. Doedens e.a., Autoriteit en strijd, Amsterdam 1981;
- J. Honig Jsz. Jr., Geschiedenis der Zaanlanden, Haarlem 1849;
- Adriaan Loosjes, Beschrijving van de Zaanlandsche dorpen, Haarlem 1794;
- W. Maas, Een mensenleven, in: De Zaende 1950;
- Jaap ’t Hoen Op naar 't Licht, Wormerveer 1968;
- Sipke Lootsma, Historische studiën 11, Koog 1950;
- D. Vis, De Zaanstreek, Leiden 1948;
- Dirk Vis, Vis a Saandijck, Amsterdam 1974;
- G. Rudle, The crowd in history, New York 1964;
- P. Sorokin, Social and cultural dynamics, New York 1937;
- C. Tilly, From mobilisation to revolution, Reading 1978.