Doopsgezinden (Doopsgezinde gemeenten)
Protestants kerkgenootschap, broederschap, van grote betekenis in de Zaanse geschiedenis, zowel doordat de ondernemersstand sinds de 17e eeuw overwegend doopsgezind was als door het feit dat de leefgewoonten der doopsgezinden een stempel drukten op de streekmentaliteit.
1. Algemeen
De naamgeving is door de latere aanhangers van de doperse beweging uit de hervormingstijd aangenomen en wordt vooral in Nederland gebruikt; elders worden doopsgezinden Mennisten of Mennonieten, naar Menno Simons genoemd. De kenmerken van deze eigensoortige stroming in het protestantisme, ook wel de radicale reformatie genoemd, waren:
- nadruk op een zelfstandig evangelisch geloof en bijbelse levensvernieuwing;
- afgescheidenheid van de wereld; derhalve geen overheidsambten, geen eedaflegging, geen militaire dienst;
- het vormen van een heilige gemeente van wedergeborenen naar apostolisch voorbeeld en zonder strakke organisatie;
- doop op belijdenis van hen die tot geloof zijn gekomen;
- gemeentelijke tucht of ban vooral bij onchristelijke levenswandel;
- sterke eschatologische verwachtingen.
Voor een deel gelden deze kenmerken nog steeds voor de huidige doopsgezinde groeperingen. De gemeentelijke tucht of ban bestaat echter niet meer, terwijl de afgescheidenheid van de wereld zich alleen nog uit in de weigering tot eedaflegging en in het dienstweigeren dat doopsgezinden nog steeds overwegend doen; de eschatologische verwachtingen zijn niet meer sterk te noemen.
Doopsgezinden kennen een mondiale verspreiding. Hun omvang wordt geschat op circa 1 miljoen, waarvan in Nederland 20.000 en in de Zaanstreek 1000. De doopsgezinden hadden grote betekenis voor de economische en sociaal-culturele ontwikkelingen. De ontstaansgeschiedenis ving aan rond 1525, toen de overal aanwezige en overheersende kerk van Rome hervormingen weigerde. Theologen en anderen traden uit deze kerk of werden eruit gezet. Er vormden zich reformatorische kerken en gemeenschappen, waarvan sommige zich vrienden of bondgenoten noemden. Deze trachtten aan een radicale verandering gestalte te geven.
Dit gebeurde onder andere in Zürich waar men verder wilde gaan dan de halfslachtige hervorming van Huldrych Zwingli. Zij namen de eerste Christen-gemeenten, zoals die uit de brieven van Paulus en uit het boek der Handelingen der Apostelen naar voren kwamen, tot voorbeeld en doel. Deze nieuw opgedane kennis van de Bijbel leidde er toe, dat zij alleen de doop op grond van een persoonlijke belijdenis van geloof in de Heer als juist aanvaardden. 'Wie gelooft en zich laat dopen, zal worden behouden, maar wie niet gelooft zal veroordeeld worden'. (Marcus 16 vers 16 en 17). Daardoor achtten zij de doop, als pasgeborenen ondergaan, onjuist en ongeldig. Deze doop was ook niet in overeenstemming met de praktijk in de gemeenschap van de eerste volgelingen van Jezus. Daarom lieten zij zich dopen volgens hun Bijbelse overtuiging.
In 1525 werd in Zürich door Conrad Grebel voor het eerst de volwassendoop na afgelegde belijdenis toegediend aan Georg Blaurock. Deze daad, de wederdoop werd spoedig overal nagevolgd. De eerste gemeente van wederdopers was ontstaan. Dit in duidelijke tegenstelling met Zwingli's hervorming. Zwingli wilde een kerk; Grebel en de zijnen een gemeente. De kerk lijfde jonge kinderen in die van geen geloof wisten; de gemeente doopte alleen wie vrijwillig tot haar kwamen en persoonlijke belijdenis aflegden. De geloofsopvatting was sterk verbonden met de getuigenis, dat Jezus Christus hun Heer en Meester was; dat Zijn woord gezag had en het gedrag van de enkeling en gemeente bepaalde. Zij verwierpen de weelde, die in de oude kerk en spoedig ook in de reformatorische kerken, hoogtij vierde. Zij wezen de verbinding met, en daarmee de afhankelijkheid van, stads- of staatsregeringen af. Voor hen gold de eenvoud en de soberheid, zowel in hun particuliere leven als in dat van hun gemeenten. Daartoe werden zij ook gedwongen door de vele vervolgingen, verbrandingen, verdrinkingen en andere martelarijen waaraan zij waren blootgesteld.
Van deze vervolgingen is verslag gedaan in 'Het Bloedig Tooneel of Martelaers Spiegel der Doops-gesinde of Wereloose Christenen'. Hun levensgedrag vonden zij heel duidelijk omschreven in wat men noemt de Bergrede van Jezus. Zo weigerden zij het zweren van een eed. Immers hun ja was ja, hun nee: nee; dat was voldoende. Hun houding was vredelievend zodat zij het dragen - laat staan gebruiken - van wapenen afwezen omdat dit in strijd was met wat Jezus zijn discipelen had voorgehouden. Zij behoorden veelal tot het armere deel van de bevolking. Sterk was hun geloof in de komst van het nieuwe Godsrijk met een daaraan voorafgaand einde van de oude, in zonde gevangen wereld. Op het breukvlak van Middeleeuwen en Nieuwe Tijd keken zij reikhalzend uit naar een verbetering van de samenleving, die door misoogsten, economische malaise en oorlogen sterk was verarmd. Er stonden predikers op die aangaven wanneer die verbeteringen tot stand zouden komen.
In de Westfaalse stad Münster had het stadsbestuur en een groot deel van de burgerij zich in 1534 door wederdoop bij de beweging aangesloten. Daar, in Münster, zou het duizendjarig Rijk van God uit de Openbaringen ontstaan.
Ook uit de Zaanstreek trokken honderden mensen per schip naar Münster. Ze werden bij Vollenhove onderschept en op transport naar huis gesteld. Hun leiders, elf mannen uit Krommeniedijk, Westzaan, Wormer, de Busch en Knollendam werden in Amsterdam en Haarlem terechtgesteld. De bisschop van Münster liet de stad belegeren en de dopers grepen, tegen hun principe, naar de wapenen om zich te verdedigen. In de zomer van 1535 viel de stad Münster door verraad in handen van de bisschop. De meeste dopers vonden een gruwelijke dood. Nog steeds hangen aan de toren van de St. Lambertuskerk in Münster de ijzeren kooien waarin de lijken van de terechtgestelde dopers werden tentoongesteld.
Dit Münsterse avontuur veroorzaakte grote verdeeldheid in de doperse beweging in Nederland. Menno Simons (1496-1561), gewezen pastoor van Witmarsum, die zich bij de dopers had aangesloten en tot oudste was aangesteld heeft zich fel tegen de drijvers van Münster gekeerd. Hij heeft gemeenten bezocht, gepredikt, geschreven en vermaand en getracht scheuringen te voorkomen. Hij heeft er steeds weer op gewezen, dat de gemeente alleen gegrondvest kon en mocht worden op het ene fundament dat er ligt, namelijk Jezus Christus (1 Corinthiërs 3, vers 11).
In 1557 voltrok zich in de gemeenten een scheuring als gevolg van problemen over spanningen tussen de eis tot eenheid en de eis tot zuiverheid van de gemeente; en tussen de algemeenheid van de gemeente en het gezag van de oudsten, de predikanten. Anders gezegd: moesten leden die zich niet hielden aan de goede Christelijke levenswandel uit de gemeente worden gebannen of niet? Zo ja, waar lag de tolerantiegrens en wie was de baas, de oudste of de vergadering van de gemeente? De doopsgezinden vielen in twee richtingen uiteen; de Waterlanders en de Friezen. Deze naamgeving was ontleend aan de gebieden van herkomst van de bij het conflict betrokken oudsten. Bij de Waterlanders stonden de eenheid en de algemeenheid van de gemeente voorop; bij de Friezen de zuiverheid en het gezag van de oudsten.
Tot circa 1580 vormden de doopsgezinden in ons land een ondergrondse beweging. Toen hun werd toegestaan eigen huizen te bouwen, mochten die niet als kerk herkenbaar zijn en moesten ze inpandig tussen en achter andere huizen worden gebouwd en niet te zien zijn vanaf de openbare weg. Omdat in het laatste deel van een doopsgezinde preek de kerkgangers steeds herinnerd werden aan de geboden van hun Heer, ze werden vermaand, werden hun kerken Vermaningen genoemd en hun predikanten Vermaners, maar ook wel oudsten of leraren. Door de in 1557 ontstane verdeeldheid kon het gebeuren dat in de dorpen en steden de verschillende stromingen een eigen Vermaning bouwden.
Na vele jaren kwam er toch weer de behoefte aan samenwerking. Hierdoor zijn de huidige doopsgezinde Gemeenten meestal Verenigde Doopsgezinde Gemeenten. Een doopsgezinde Gemeente is autonoom. Zij regelt zelf haar zaken op zowel het geestelijke als het materiële vlak. Het bestuur bestaat uit een door de leden gekozen kerkenraad of dienaarschap. In het publieke leven mochten, noch wilden de doopsgezinden aanvankelijk een rol spelen. Zij troffen en hielpen elkaar in de gemeente en golden bij de meeste anderen voor de stillen in den lande.
Naast de kleine ambachtslieden en hun werkvolk, boeren, schippers en zeevarenden ontwikkelde zich in hun gemeente geleidelijk een bovenlaag. Wij vinden onder hen kooplieden, reders, apothekers en met name in de 18e en 19e eeuw financiële experts in het bank- en verzekeringswezen. Hun economische invloed was daardoor groter dan men op grond van hun aantal zou verwachten. Na 1795 namen zij ook op het politieke terrein in allerlei regeer-colleges een vooraanstaande plaats in. Ook op maatschappelijk terrein was hun invloed merkbaar. Zo is bijvoorbeeld het initiatief tot stichting van de Maatschappij tot Nut van `t Algemeen in 1784 aan doopsgezinden te danken. Ook de wijkverpleging en de stichting van de kruisverenigingen vinden bij hen hun oorsprong.
2. Ontwikkeling in de Zaanstreek
Vrij snel na de eerste wederdoop in Zürich vonden ook in de Zaanstreek wederdopen plaats. In 1534 verklaarden twee wethouders van Westzaanen bij het Hof van Holland dat in hun dorp door predikant Jan Joosten van Goederee verscheidene mensen zich hadden laten herdopen en dat hetzelfde ook in Amsterdam plaats vond. De ex-priester Van Goederee werd gevangen genomen en door de baljuw van Beverwijk naar Den Haag gebracht. Hij bekende door Jacob van Campen als predikant naar Westzaanen en Wormer te zijn uitgezonden, dat hij in die functie velen had gedoopt en dat hij zelf door Gerrit de Boekbinder gedoopt was. Aangezien hij bleef volharden in zijn opinie betreffende de wederdoop werd hij onthoofd.
Het Hof kwam als gevolg van deze gebeurtenissen tot de overtuiging dat er zeer veel wederdopers in Waterland, Friesland en het Rijnland aanwezig waren en stelde een algemene vervolging in. Voor iedere gevangen genomen predikant of leider werden 20 karolusguldens uitgeloofd. Op 12 februari kwam op het hoofd van iedere wederdoper een prijs van 12 karolusguldens te staan. Als gevolg hiervan durfden de meeste wederdopers niet meer thuis te slapen in de angst om van hun bed gelicht te worden. Aangezien de overheid ging inzien dat het aantal te groot werd om te executeren kregen allen de gelegenheid om penitentie te doen. Deze penitentie bestond uit het vragen van gratie bij justitie, hetzij in gewoon gewaad, dan wel blootsvoets en in hemd met meevoering van een waskaars in processie en te offeren voor het altaar. Zoals in die tijd gebruikelijk werden de arrestanten zo nodig gemarteld om hen tot een bekentenis te dwingen en hen tot verzaking van hun geloof te bewegen en namen van andere wederdopers te laten noemen. Degenen die volhardden, wachtte de doodstraf.
In 1534 en 1535 werden door het Hof van Holland over 288 inwoners van de Zaanstreek vonnissen geveld; als volgt over de plaatsen verdeeld:
- Jisp 31,
- Knollendam 22,
- Krommenie 18,
- Krommeniedijk 69,
- Oostzaan 34,
- Westzaan 47,
- Wormer 57 en
- Zaandam 10.
Krommeniedijk was in die tijd een van de grootste dorpen van de Zaanstreek; het hoge aantal terechtgestelde wederdopers daar werd mede veroorzaakt door de felle ketterse preken van een kapelaan die met de Rooms Katholieke kerk had gebroken. Menno Simons bracht in de jaren 1540-1543 enkele bezoeken aan Noord-Holland en hoogst waarschijnlijk ook aan de Zaanstreek. Onder zijn leiding ontstonden de rustige weerloze mennonieten-gemeenten.
De vervolgingen bleven echter doorgaan met vele Martelaren als gevolg. Veel doopsgezinden werden na arrestatie naar Amsterdam gebracht en in de Volewijck (Amsterdam-Noord) opgehangen. Hier was werkzaam Maarten Donk, pastoor te Wormer van 1541 tot 1558. Hij was leerling van de kettermeester en grootinquisiteur Prof. Ruard Tapper te Leuven. Naast zijn pastorale activiteiten in Wormer spoorde hij dopers op en maakte hij deel uit van de inquisitie in Amsterdam. In 1550 werd hij door keizer Karel V aangesteld voor de censuur op alle hoeken, een onderdeel van de inquisitie. Ook werd hij aangewezen om in Amsterdam te trachten de gevangen wederdopers in hun laatste uren nog te bekeren.
3. Ontwikkeling in de verschillende Zaangemeenten
3.1. Zaandam
In 1543 bestond er een mennonieten-gemeente op het Kalf. In dat jaar werd Klaas Noome door de dienaars van de inquisitie gevangen genomen en naar Haarlem gebracht. Deze Klaas Noome had de godsdienstoefeningen van de gemeente, waarvan geen van de leden goed kon lezen, geleid. Vanaf dat moment las zijn zoon Klaas Noome, die het lezen van zijn vader had geleerd, de bijbel tijdens deze diensten. In 1573 werd Zaandam vanuit Amsterdam door Spaanse soldaten van Bossu bezet. Deze probeerden verder op te rukken naar Koog. De Zaandammers moesten hand- en spandiensten verrichten en werden gedwongen een grote schans op te werpen aan de Noordzijde van de toenmalige bebouwing van Westzaandam. Op deze plek en op dit zand werd later de Hervormde Bullekerk gebouwd. De troepen van de Prins van Oranje bouwden een schans op het Kalf. Zaandam had van deze oorlogshandelingen veel te lijden.
In 1578 ging Amsterdam over op de Prins van Oranje en verdwenen de Spaanse troepen uit Zaandam. Dit leidde tot de viering van de derde-pinksterdag in de Zaanstreek. Als gevolg hiervan werd Noord-Holland een toevluchtsoord voor hen die aan geloofsvervolgingen bloot stonden. Door het verraad van Rennenburg in 1580 was Friesland ook niet meer veilig en kwamen vele Friese doopsgezinden naar de Zaanstreek. Toen in 1584 Antwerpen in handen van de Spanjaarden viel, kwamen ook Vlaamse doopsgezinden naar de Zaanstreek. Er ontstonden in Zaandam drie doopsgezinde Gemeenten:
1. De oorspronkelijk Zaandamse die zich de Waterlandse noemde; hier stond de eenheid en de algemeenheid van de gemeente voorop.
2. De Friese Doopsgezinde Gemeente; hier was de zuiverheid en het gezag van de oudste maatstaf. De mensen kleedden zich sober en beschikten over degelijk en mooi huisraad.
3. De Vlaamse Doopsgezinde Gemeente; hier waren de oorspronkelijke beginselen het meest zuiver bewaard. De leden waren zwierig van voorkomen en stelden geringe eisen aan hun woningen.
De Waterlanders beschikten in 1600 in de Oostzijde over een predikhuis aan het Grote Glop, nabij de huidige Prins Bernhardbrug. In 1655 en 1656 bouwden zij twee nieuwe vermaningen: een naast het oude predikhuis voor de leden die in Oostzaandam woonden, Het Noorderhuys, en een op het Dampad, hoek Zilversloot, voor de leden in Westzaandam, Het Dammerhuys.
De Friezen hadden een vermaning op de Zuiddijk waar ze in 1613 uitgroeiden. Ze verhuisden naar de Westzijde, het vijfde huis benoorden de meelmolen de Ruyter, in de nabijheid van het Ruiterveer. In 1628 verhuisden zij opnieuw, nu naar de overkant in de Westzijde. Daar bouwden ze de vermaning Het Oude Huys, een ruim en hoog gebouw dat valt onder rijksmonumentenstatus, vooral bekend vanwege de Nieuwe Huys Concerten.
De Vlamingen, die in Zaandam waren gekomen, maakten eerst gebruik van de Vlaamse vermaning in Koog. In 1649 werd voor de Zaandamse Vlamingen een nieuwe vermaning op het Stikkelspad, later de Stationsstraat, gebouwd. Toen deze vermaning later buiten gebruik werd gesteld is ze uiteindelijk verbouwd tot het huidige Weeshuis aan de Stationsstraat 6; nu een gebouw met zalen en kosterswoning. Verder stond er in 1649 nog een vermaning in de Oostzijde, hoek Halstraat, van het Aris Jansz. volk, een afscheiding van de Friese Gemeente, en een vermaning op het Molenpad, later Molenstraat, van de Oude Vlamingen, een afscheiding van de Vlamingen. Samen zes kerkgebouwen van vijf Doopsgezinde Gemeenten, met in 1658 in totaal 650 leden. Met kinderen meegerekend waren dat 1.400 zielen op de toenmalige bevolking van 7.000, ofwel 20%.
In 1687 kwam het tot een fusie van de Waterlanders op het Dampad met de Vlamingen van het Stikkelspad. De nieuwe gemeente ging verder onder de naam De Vereenigde Doopsgezinde Gemeente van Westzaandam. De bedoeling was om een nieuwe vermaning te bouwen waarna de oude vermaningen voor de predikdienst onbruikbaar gemaakt werden. Op 8 april 1687 werd in de Molenbuurt een aan de Zaan gelegen voormalige scheepswerf van de erven Brooker gekocht voor de som van f 6.700. Naar een ontwerp van Pieter Lourens werd hier de nieuwe kerk gebouwd, die de naam Het Nieuwe Huys, kreeg het kerkgebouw aan de Westzijde 80. Op 16 juni 1687 werd met heien begonnen en al op 2 november van hetzelfde jaar werd de nieuwe vermaning in gebruik genomen. De bouwkosten bedroegen, inclusief de grond f. 19.731. Ter ondersteuning van de kerkzang werd op 31 januari 1782 aan de orgelbouwer J. P. Kunckel, meester-orgelmaker te Rotterdam, opdracht gegeven om voor f 4.900 een orgel te bouwen. Dit orgel werd op 14 maart 1784 in gebruik genomen. Opvallend was, dat voor dit zware instrument geen speciale bouwkundige voorzieningen getroffen hoefden te worden. Er werden slechts Colommen ter onderschraaging van het orgel geplaatst, en toen is bevonden, dat men niet nodig hadde te heijen, alzo het gehele kerkgebouw, overal met penanten onder de hoofdbinten voorzien is.
In 1841 kwam een fusie van De Verenigde Gemeente met de Friezen van Het Oude Huys tot stand. Hun vermaning werd buiten gebruik gesteld. De Waterlanders van de Oostzijde, Het Noorder Huys, bleven echter nog zelfstandig. In 1861 werd hun vermaning vervangen door een nieuw stenen kerkgebouw in de Oostzijde 82. Dit gebouw werd door zijn achthoekige vorm in de volksmond De Doofpot genoemd. De oude vermaning werd gesloopt. Het daarnaast staande weeshuis werd nog lang gehandhaafd. Later werd dat het kinderhuis Oosterweide alvorens te wijken voor de verbreding van de Julianaweg naar de Prins Bernhardbrug.
In 1948 kwam een fusie tot stand van de Verenigde Gemeente met de Waterlandse Doopsgezinden van de Oostzijde. De gemeente ging toen verder onder de naam De Doopsgezinde Gemeente Zaandam. Andere niet met name genoemde Doopsgezinde groeperingen waren al eerder in een groter geheel opgegaan. De vermaning Het Nieuwe Huys werd nu het middelpunt voor alle Zaandamse doopsgezinden. In 1969-1970 werd het orgel door de firma Flentrop voor f 63.300 grondig gerestaureerd. In 1975 werd aan de Noordzijde van de vermaning een grote aanbouw gerealiseerd. Deze ging dienen als ontmoetingscentrum en kreeg als naam De Vertoeving. De bouwkosten bedroegen f 196.178. In 1980-1981 werd Het Nieuwe Huys ingrijpend gerestaureerd. Aan de Zaanzijde kwam een nieuwe schoeiing. Door Zaanwater aan te kopen kon het achtererf belangrijk worden vergroot. De kosten van deze werkzaamheden bedroegen f 972.457, bijna vijftig maal de oorspronkelijke bouwsom! De Gemeente telde in 1989 350 leden.
3.2. Koog-Zaandijk
De Waterlanders van Koog-Zaandijk maakten aanvankelijk deel uit van de Waterlandse Gemeenten in Zaandam en Westzaan. Dit werd mede veroorzaakt door de toen nog geringe bewoning van Koog en Zaandijk. In 1637, toen er zo'n 200 woningen stonden, bouwden de Waterlanders hun Vermaanhuys op het Bonsempad te Koog, nu de noordelijke hoek Stationsstraat-Hoogstraat. Ze maakten nog wel deel uit van de Zaandamse gemeente; maar in 1646 kwam het tot een vriendelijke schikking tot scheiding. Het Mallegat werd de grens tussen de beide kerkelijke gemeenten. Meer dan de helft van de bevolking van Koog en Zaandijk was toen doopsgezind.
De Vlamingen kwamen eerst bijeen in een kaasspijker pakhuis aan de Weelsloot te Koog aan de Zaan. In 1648 bouwden ze een eigen vermaning op het Jan Smeerenpad, nu Boschjesstraat. Bij deze gemeente waren ook de in Zaandam wonende Vlamingen aangesloten. Hoewel de Vlamingen in juli 1680 met de Waterlanders samen gingen, kwam er pas in 1684 een finale scheiding met de Zaandamse Vlamingen. In 1680 kwam het dus tot een vereniging van de Waterlanders en de Vlamingen. Evenals dat zeven jaar 1ater in Zaandam het geval zou zijn, besloten ook zij hun oude vermaningen buiten gebruik te stellen en een nieuwe te bouwen. Deze kwam op de kop van de Weelsloot aan de Lagedijk 34. Op 18 september 1680 ging daartoe de eerste paal de grond in en reeds op 22 december van datzelfde jaar werd de eerste predikatie gehouden door Remmert Jacobsz de Vries, vermaner te Westzaandam. Het gebouw was toen nog niet geheel gereed. De voltooiing volgde in 1682. Overleveringen vermelden dat de kerk gebouwd was, geheel door de Gemeenteleden zelf. De timmerlui, metselaars en schilders hadden alles kosteloos gedaan; de rijken gaven hun geld, en wie niet vakman was, hielp aan alles mee als opperman voor aan- en wegbrengen.
Deze kerk is nog volop in gebruik. In de oude Waterlandse vermaning van 1637 was tot voor kort de herenmodezaak van Van Engen, Hoogstraat 31, gevestigd en drie woonhuizen, Stationsstraat 2, 4, en 6. In het magazijn, achter de voormalige winkel, is de vroegere balkenconstructie van de oude kerk nog aanwezig.
Van de Friezen in Koog-Zaandijk is niets bekend. Ze zullen er wel zijn geweest, want ook in de buurgemeenten Zaandam, Westzaan en Wormerveer waren Friese Gemeenten.
Een belangrijk bezit van de gemeente was het Weeshuis. Op een stuk grond aan de Schipperslaan bouwde men in 1698 een weeshuis dat tot 1911 als zodanig in gebruik is gebleven. In dat jaar werd een nieuw gebouw betrokken en vonden wezen en ouden van dagen onderdak in de Johanna Elisabeth Stichting, Lagedijk 41 te Koog. Dit pand werd gebouwd volgens een verplichting uit de nalatenschap van Hendrik Sweepe Jr. Deze had op Zaandijk een bakkerij waaruit later Goedhart suikerwerken ontstond en was sedert 1848 voorlezer en vanaf 1864 diaken bij de Doopsgezinde Gemeente. Toen hij op 8 januari 1892 op 73-jarige leeftijd overleed werd uit de nalatenschap voor f 60.000 aan legaten uitgekeerd. De burgerlijke gemeente Koog aan de Zaan ontving f 10.000 om uit de rente de graven van zijn vrouw, zijn dochter Johanna Elisabeth en hemzelf te onderhouden. Daarnaast ontving de gemeente een woonhuis en een bedrag van f 20.000 om een nieuw gemeentehuis te bouwen aan de Raadhuisstraat 86. De Doopsgezinde Gemeente werd enig erfgenaam. Zij ontving f 137.137 met de verplichting om uit de nalatenschap te bouwen en te onderhouden: 'een geheel nieuwe Inrichting of Stichting voor de opname tot verpleging, opvoeding en opleiding der ouderloze kinderen of wezen in onze gemeente, tevens ingericht voor de opname, verzorging en verpleging van bejaarde lieden, bestedelingen of eenlopende personen onder de behoeftige gemeenteleden. Grootte niet minder dan 25 wezen en l0 bejaarden. In de gevel te beitelen: Johanna Elisabeth's Nagedachtenis toegewijd aan de Doopsgezinde Gemeente van Koog en Zaandijk`.
Na de ingebruikneming van het nieuwe weeshuis werd het oude aan de Schipperslaan verkocht aan Oliefabrieken Duyvis. Later werd door het gebrek aan wezen De Johanna Elisabeth Stichting uitsluitend gebruikt voor bejaarden-huisvesting. In 1969 kwam een nieuw gemeentelijk bejaardenhuis gereed. De Stichting werd ook aan Duyvis verkocht. Later verkocht deze het door aan een stichting, die er kleine wooneenheden in realiseerde. In 1968 werd een nieuwe pastorie aan de Museumlaan gekocht: de oude aan de Hoogstraat 17 werd verbouwd tot Doopsgezind Centrum voor vergaderingen en dient tevens als kosterswoning. De gemeente telde in 1989 170 leden.
3.3. Westzaan
Westzaan was al heel vroeg een belangrijk centrum van doopsgezinden. In de winter van 1533-1534 lieten zich niet minder dan 200 Westzaners herdopen. De Gemeente was vrij radicaal en onder diegenen die in 1534 naar Münster trokken, waren veel doopsgezinden uit Westzaan. Helaas is er over deze periode weinig op schrift gesteld. In elk geval waren er rond 1600 in Westzaan twee Doopsgezinde Gemeenten, namelijk een Waterlandse in het Noordelijk- en een Friese Gemeente in het Zuidelijk deel. De Waterlanders hadden al voor 1581 een gemeente in Westzaan-Noord. Ze waren in dat jaar als zodanig vertegenwoordigd op een vergadering van Waterlanders in Amsterdam. Omstreeks 1600 stond er een Waterlandse vermaning in het Noordelijk deel van Westzaan. Na 1600 was er ook een Vlaamse gemeente met een eigen vermaning. De plaats is niet bekend.
In 1694 bouwden de Waterlanders en de Vlamingen samen een nieuwe vermaning. Deze stond waarschijnlijk op de plaats van de oude Waterlandse Vermaning of er heel dicht bij J.J. Allanstraat 463. De naam werd De Vereenigde Doopsgezinde Gemeente. Het uiterlijk van deze vermaning werd later bedorven door het aanbrengen van een lelijke stenen voorgevel. Opmerkelijk is dat de Vereenigde Gemeente zich later weer Waterlands ging noemen. De gemeente beschikte ook over een weeshuis. De plaats hiervan is niet bekend, maar zal in de buurt van de vermaning zijn geweest. De Friese Gemeente ontstond omstreeks 1590. Onder haar leden werden ook Friezen uit Zaandam gerekend. In 1630 was er sprake van een Preeckhuys van de Friezen vlak bij de plaats van de huidige Zuider Vermaning. In 1691 werd met vooruitziende blik een stuk land met boerderij gekocht met de bedoeling hiervan een weeshuis te maken. Pas in 1718 werd de boerderij tot weeshuis verbouwd en geschikt gemaakt voor bewoning door meerdere mensen als Arm- en Weeshuis.
In 1731 bouwden de Friezen naast het weeshuis een grote, nieuwe vermaning. De bouw begon half juni 1731 en op 2 september van dat jaar vond de inwijding plaats door de leraar Cornelis G. Meijn. De bouwkosten bedroegen 10.405 guldens en 12 stuivers. Als een der weinige doopsgezinde kerken heeft deze vermaning aan het Zuideinde 231 haar oude en intieme karakter behouden. Aanwezig zijn een eiken preekstoel met simpel snijwerk en banken in blank, Slavonisch eikehout langs de kanten. Op deze banken bevinden zich koperen kaarsenstandaards. Aan de forse balken die de kap dragen, hangen handgesmede koperen kaarsenkronen die een intieme sfeer scheppen tijdens avondbijeenkomsten. Het kerkorgel, dat oorspronkelijk in een kerk te Edam stond, is één der oudste kerkorgels in Nederland. De pijpen zijn gemaakt van zuiver tin. Het naast de kerk staande weeshuis fungeerde als zodanig tot 1884: waarna verkleining volgde. De functie veranderde in kosterswoning en bevat het tevens een flinke vergaderzaal, de nog authentieke Wezenzaal.
In 1949 gingen de Waterlanders en Friezen van Westzaan samen door. De Noorder Vermaning werd aan de Gereformeerde Gemeente Westzaan verkocht. Omdat de onderhoudskosten van de prachtige Zuider Vermaning de financiële draagkracht van de gemeente te boven ging, werd deze overgedragen aan de Stichting Oud Hollandse Kerken. De Doopsgezinde Gemeente van Westzaan telde in 1990 70 leden.
3.4. Wormerveer
Al snel na de eerste wederdoop in 1525 waren er ook in Wormerveer vrij veel doopsgezinden. In 1557 ontstond bij hen een conflict, dat tot splitsing in een Waterlandse en een Friese Gemeente leidde. In 1574 werd Wormerveer door de Spanjaarden geheel in de as gelegd. Nadat Amsterdam in 1578 de zijde van de Prins van Oranje had gekozen en Noord-Holland weer betrekkelijk veilig werd, volgde herbouw van het dorp. Of er toen ook onmiddellijk een nieuwe Waterlandse Vermaning werd gebouwd is niet bekend. Wel is zeker dat er begin 1600 een vermaning stond op de Noord. Deze is drie volle eeuwen in gebruik geweest.
Toen de Waterlanders zich in 1899 met de Friezen verbonden, werd deze vermaning buiten gebruik gesteld. Het orgel werd geschonken aan de doopsgezinde Gemeente Wormer. Op 26 mei 1900 werd 'de Vermaning op de Noord' met de daarnaast staande kosterswoning in veiling verkocht. De gebouwen werden gesloopt en het terrein ging behoren tot het zich uitbreidende complex van de toenmalige cacao- en chocoladefabriek van De Erve H. de Jong. De gebrandschilderde ruitjes uit de ramen van de Noorder Vermaning zijn bewaard gebleven en bevinden zich sinds 1989 in de Oudheidkamer te Zaandijk.
In 1788 bezaten de Waterlanders een weeshuis op het Noordeinde 51-52, dichtbij hun vermaning. In 1797 doen ze de wezen over aan de armen en wezen van het dorp Wormerveer. In 1799 werd het pand aan het dorpsweeshuis verkocht. In 1808 werd het gesloopt omdat er in 1807 een nieuw dorpsweeshuis in gebruik was genomen. Het terrein ging later ook behoren tot het complex van Erve H. de Jong.
De eerste Friese Vermaning stond in de Zuid, aan de Zaanweg achter de huizen bij de ingang van het tegenwoordige park. In 1644 werd een nieuw predikhuis gebouwd over de wegsloot, iets ten noorden van het Weverspad. Dit gebouw werd bijna twee eeuwen gebruikt. In 1830-1831 bouwden de Friezen de vermaning aan de Zaanweg 57. Een zuiver classicistisch gebouw met oa. een Dorische ingang-omlijsting. In 1836 lieten de Friezen een nieuwe pastorie bouwen. Van 1863 tot 1870 woonde hier ds. Simon Gorter, vader van de in deze pastorie geboren Herman Gorter (1864-1927). Het gebouw is thans geen pastorie meer, maar bestaat nog wel: Het Herman Gorterhuis.
De Friezen hebben in Wormerveer geen eigen weeshuis gehad. In 1858 namen zij met de Waterlanders en de Hervormden het initiatief tot stichting van een protestants Weeshuis. In 1906 verhuisde dit naar de Wandelweg en groeide daar uit tot het huidige bejaardenoord d' Acht Staten. Voor zover bekend heeft een zelfstandige Vlaamse Gemeente in Wormerveer niet bestaan. In 1899 verenigden de Waterlanders en de Friezen zich in de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Wormerveer. Als vergaderplaats werd de Friese Vermaning aan de Zaanweg 57 gekozen. Naast deze kerk, achter de kosterswoning, staat het Mennohuis voor vergaderingen e.d.. De Gemeente telde in 1989 130 leden.
3 .5. Krommenie
Reeds in 1530 hadden veel inwoners van deze plaats de katholieke kerk verlaten en hun toevlucht bij de Dopersen gezocht. In 1534 werden vele mannen en vrouwen er van beschuldigd wederdoper te zijn en verloor een aantal als martelaar het leven. In 1665 bestond er een Waterlandse Vermaning in Krommenie. In het Pond- of Maatboek van de landen in de banne van Krommenie annex, opgemaakt in 1665 staat: 'binnen het Noordent van Krommenie Vermaanhuysworf 30 roeden`. Het is niet bekend of dit de eerste vermaning van Krommenie was. Bij de grote brand van 22 juli 1702, waarbij 68 woningen afbrandden, ging ook het Vermaanhuys verloren en daarmee het archief. De diakenen en de opzieners zonden reeds een week later een 'bede om hulp' naar andere doopsgezinde gemeenten. In het hele land werd ingezameld om de Vermaning weer te kunnen opbouwen. In totaal werd f 23.370 bijeen gebracht. Er werden vervolgens enige stukken grond gekocht en verkocht (waarschijnlijk stond de afgebrande vermaning aan de westkant van de Noorderhoofdstraat) en al snel begon de bouw van een nieuwe vermaning, nu aan de oostkant van de Noorderhoofdstraat. Op hemelvaartsdag 17 mei 1703 werd deze ingewijd meteen predikatie van Coenraad Diepenbrock uit Haarlem. Deze prachtige houten kerk doet nog steeds dienst en is in de jaren 1960-1963 gerestaureerd. Het karakteristieke gebouw is gelegen aan de Noorderhoofdstraat 46. Op 10 mei 1740 besloten de Waterlanders een weeshuis te bouwen aan het eind van het Vermaanhuispad ten behoeve van de weeskinderen in de gemeente. Op 10 oktober 1741 werd het in gebruik genomen. Het sloot in 1811; op dat moment waren er nog 21/2 ziel opgenomen (de halve ziel was vermoedelijk iemand die gedeeltelijk - enkele dagen per week - in een gezin of bij een baas in de kost was). De Gemeente telde in 1990 140 leden. Voor zover bekend hebben er in Krommenie geen Vlaamse en Friese Gemeenten bestaan.
3 .6. Krommeniedijk
Krommeniedijk was vroeger een van de belangrijkste Zaanse dorpen. In 1534 werden 69 inwoners van wederdoperij beschuldigd. Er ontstond al vroeg een Waterlandse gemeente met een eigen vermaning. In 1847 werd een nieuwe kerk gebouwd, waarin in 1897 een orgel werd geplaatst. Mede door de terugloop van het inwonertal werd de kerk in 1920 gesloten en verkocht. Slechts het ijzeren hek dat voor deze vermaning stond en waar nu een woonhuis staat aan de Krommeniedijk 152, herinnert nog aan de Krommeniedijkse Waterlanders.
3.7. Knollendam
In Knollendam woonden al heel vroeg doopsgezinden. Ook hier trad de overheid streng op. In 1535 werden vier woningen van doopsgezinden met de grond gelijkgemaakt. Op 10 april van dat jaar werd in Den Haag Claesz Matthijs van Knollendam wegens wederdoperij verbrand. Begin 1600 stond er een Waterlandse Vermaning in Westknollendam. Deze houten kerk werd in 1745 en 1753 vernieuwd. In 1842 werd ze vervangen door een stenen kerk en daarin werd in 1897 een orgel geplaatst. Dit orgel voldeed blijkbaar niet, want in 1936 verving orgelmaker H.W. Flentrop uit Zaandam het door een door hem gerestaureerd Mitterreiher orgel. Hij had dit aangekocht uit de Hervormde kerk van Sleeuwijk. Op haar beurt had de kerk van Sleeuwijk het orgel gekocht van de rooms katholieke kerk van Den Briel.
In 1972 werd de Vermaning gesloten en gesloopt. Op de plek waar ze eens stond, tegenover de ingang van het huidige Dorpshuis, is nu een plantsoentje. Het orgel werd in Amsterdam opgeslagen. In 1980 werd het verkocht aan de rooms katholieke kerk van Bokhoven, een dorpje aan de linker Maasoever, enkele kilometers ten noordwesten van Den Bosch.
3.8. Wormer en Jisp
Rond 1533 woonden er in Wormer en in Jisp al vrij veel doopsgezinden. In maart 1535 werd in Wormer een huis verwoest omdat daar doopsgezinden 'vergaderd' hadden. In 1543 vond in Wormer en Jisp een grote razzia plaats om alle doopsgezinden op te pakken. De meesten wisten te vluchten. Vanaf 1637 groeide Jisp uit tot een belangrijk centrum van waaruit de walvisvaart werd beoefend. De meeste schepelingen waren doopsgezind. De doopsgezinden hadden een Vermaanhuijs aan het Weiver, thans Weiver 15. Deze vermaning was na de grote brand van 1534 gebouwd. In 1798 werd het gebouw grondig gerestaureerd.
In Wormer waren de doopsgezinden in de 16e eeuw vrij talrijk. Na de vervolgingen werden ze geduld en bouwden ze hun eerste vermaning aan de zuidzijde van de dorpsweg over de wegsloot, schuin tegenover de huidige rooms katholieke kerk. In 1755 bouwden ze op deze plaats een nieuwe houten kerk. De samenwerking die op economisch gebied tussen Wormer en Jisp ontstond, door toeleveringen voor de uitrusting van de walvisvaarders, werkte door bij de beide doopsgezinde gemeenten. De kerkdiensten werden beurtelings in Wormer of in Jisp gehouden. In 1851 bouwde men in Wormer een nieuwe stenen kerk, iets meer oostwaarts, maar nu aan de noordzijde van de Dorpsweg, Dorpsstraat 371. De kerk in Jisp is toen verkocht. Zowel in Wormer als in Jisp behoorden de doopsgezinden tot de Waterlandse richting. De gemeente heet nu Doopsgezinde Gemeente Wormer-Jisp en telde in 1990 70 leden.
3.9. Oostzaan
In Oostzaan is nooit een doopsgezinde gemeente ontstaan. wel in Den Ilp/ Landsmeer (nog steeds aanwezig).
4. De maatschappelijke invloed van de doopsgezinden in de Zaanstreek.
De doopsgezinden zijn in heel Europa vervolgd en uit vele landen verdreven. In gebieden meteen katholieke meerderheid vermengde katholieke godsdienstijver zich dikwijls met sociale haat en onverdraagzaamheid. Hoewel hun gemeenschappen veelal uit armoede en ellende zijn ontstaan ontplooiden doopsgezinden, tengevolge van hun ethische arbeidsprincipes, hun principiële soberheid en eenvoud, belangrijke economische activiteiten. Bij andersdenkenden wekte dit vaak afgunst en haat op.
In streken waar de overheid minder streng tegen de doopsgezinden optrad waren de sociale omstandigheden gunstig voor een sterk doopsgezind gemeenteleven. Dit was onder andere het geval in de Zaanstreek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat talrijke doopsgezinden, die elders waren verdreven, hier een veilig onderkomen vonden. In de Zaanstreek waren er behulpzame geestverwanten, de katholieken waren er niet in de meerderheid, slechts enkele randdorpen bleven katholiek, en bovendien werden de plakkaten er niet in alle gestrengheid doorgevoerd.
Godsdienstige en politieke vluchtelingen zijn veelal stuwende krachten. Het zijn immers de energieken, de ondernemenden, de beginselvasten, die tot uitwijking overgaan. Bestaansnood of geestelijke nood leiden tot selectie. De zwakken gaan onder, de sterken hernieuwen hun activiteiten elders. In hun nieuwe omgeving kunnen zij werken en streven zonder traditioneel vooroordeel en bevrijd van knellende sociale banden. Doopsgezinde immigranten hebben belangrijk bijgedragen tot vergroting van de economische welvaart in de Zaanstreek.
Zeer waarschijnlijk is de stijfselmakerij door Vlaamse Doopsgezinden in de Zaanstreek geimporteerd. Tussen 1720 en 1862 waren van de 21 stijfselmakers te Wormerveer 20 doopsgezind. Deze stijfselbereiding stond in nauw verband met de textielindustrie, die op het Vlaamse platteland druk werd beoefend. Zeer veel Zaanse kooplieden waren doopsgezind. Hun doopsgezinde verbondenheid blijkt uit het feit, dat velen van hen relaties hadden met doopsgezinde kooplieden in Pruisen en Polen die daar als factors voor hen optraden.
Een belangrijk deel van het personeel op de walvisvaarders was doopsgezind. In Wormer, en in mindere mate in Jisp, ontstonden beschuitbakkerijen die voor de 'voedselvoorziening' van de zeevarenden zorgden. Waarschijnlijk is deze beschuitbakkerij door Vlaamse doopsgezinden geïntroduceerd. Omstreeks 1620 waren vele beschuitbakkerijen in doopsgezinde handen. Toen door allerlei belemmerende maatregelen van de Staten van Holland de Wormer en Jisper bakkerijen dreigden weg te kwijnen, verplaatste een aantal Wormers hun bedrijven naar het gewest Utrecht. Aan de oostkant van de Waver, in Utrecht gelegen, maar nog vallend onder de plaatsnaam Uithoorn, bouwden ze hun bakkerijen weer op. Er ontstond toen ook een Doopsgezinde Gemeente in Uithoorn. In de buurtschap Amstelhoek, waar de Wormer bakkers eens woonden, heet nog steeds de lange weg langs het water: Mennonietenbuurt.
Een belangrijke verbetering aan de oliemolens werd door een Vlaamse doopsgezinde vluchteling, Lief Jansz. Andries van Moerbeek, aangebracht. In 1672 waren het doopsgezinde papiermakers, die met hun kennis en ondernemingszin deze tak van industrie tot bloei brachten. De pellerij aan de Zaan stamde af van een Duitse doopsgezinde vluchteling. Voór die tijd moest gort uit Duitsland worden geïmporteerd.
Doopsgezinde vluchtelingen hebben dus een grote invloed gehad op de ontwikkeling van het Zaanse economische leven; maar is er daarna nog iets overgebleven van die doopsgezinde invloed? In 1890 en 1891 stelde een Staatscommissie een onderzoek in naar de toestand van de arbeiders. Vanaf 2 januari 1891 was deze commissie werkzaam in de Zaanstreek. Er werden 109 verhoren afgenomen. Hiervoor werden onder andere 30 fabrikanten-werkgevers opgeroepen. Van deze 30 waren er 14 Doopsgezind, 14 Hervormd, 1 Christelijk Gereformeerd en 1 Rooms-Katholiek. De doopsgezinde ondernemers die werden ondervraagd waren:
Hendrik Zwaardemaker (peller en commissionair), Heyme Vis (verfhoutmaler), Ericus Gerardus Verkade (broodfabrikant), Cornelis Pieter Korff (stijfselfabrikant en olieslager, Meindert Klaaszoon Honig (stijfselmaker), Jan Dekker Adrianuszoon (peller en koopman), Hendrik Honig Kzn (oliefabrikant), Jari Honig Cz. (papierfabrikant), Dirk Laan (koopman en fabrikant), Remmert Adriaan Laan (rijstpeller/oliefabrikant), Willem Jan Prins (olieslager), Jan Dekker Pzn (koopman en zakjesfabrikant), Pieter Smit van Gelder (papierfabrikant), Jacobus de Jong Gz. (papierfabrikant).
Andere belangrijke doopsgezinde ondernemers, zoals de eigenaren van de houtzagerij de Wed. Stadlander en Middelhoven en de fabrikant P.H. Kaars Sijpesteijn te Krommenie werden niet ondervraagd. Uit deze opsomming van namen blijkt duidelijk dat de een paar honderd jaar eerder door doopsgezinden geïntroduceerde 'ondernemers-activiteiten', niet alleen nog steeds bestonden, maar dat deze waren uitgegroeid tot industriële ondernemingen, geleid door doopsgezinde ondernemers. In de loop van de 20e eeuw verminderde de persoonlijke betrokkenheid van de ondernemers bij hun bedrijf; de firma werd een naamloze vennootschap. Wat bleef is een aantal namen van ondernemingen die in de Zaanstreek iets hebben betekend of nog steeds betekenen. Zie ook: Economische geschiedenis 1.2.4. en Economische geschiedenis 2.4.2.
Ook op ander terrein bleven de doopsgezinden in de Zaanstreek actief. Zowel in werknemers- en werkgevers-organisaties als in bijna alle politieke partijen; bij deze laatste verhoudingsgewijs het meest bij de PVDA en de VVD.
Literatuur
- De Doopsgezinden - wie en wat;
- Wilhelmus Johannes Kuhler, Geschiedenis der Nederlandse Doopsgezinden;
- Sipke Lootsma, Het Nieuwe Huys 1687-1937, Zaandam;
- H.M. Romijn, Kroniek van de Doopsgezinden in Zaandam;
- Wim Jonker, Driehonderd jaar Doopsgezinden in het Nieuwe Huys;
- Simon Honig, 300 jaar Doopsgezinde Vermaning in Koog en Zaandijk;
- Historie van de Verenigde Friesch-Waterlandsche Doopsgezinde Gemeente Westzaan;
- D. Aten, De Doopsgezinden in Wormerveer;
- Th. P. Groot-Walig en JA. Doorakkers, Gemeente en Vermaning, korte geschiedenis der Doopsgezinde Gemeente en Vermaning van Krommenie;
- The Mennonite encyclopedia (delen III en IV),
- Prof. dr. Aris van Braam, Het economisch-sociale leven aan de Zaan in de 17e en 18e eeuw;
- Johanna Maria 'Anneke' Welcker, doopsgezinden aan de Zaan, in 'Doopsgezinde Bijdragen' (Nieuwe reeks 1980 no 6).